Je ziet een foto van de droevigste pylon ter wereld. Het oranje ding is aan het water neergezet, op de plek waar een grijze auto uit de vaart is gehaald.
Andere mensen moeten die foto ook hebben gezien, of in het echt langs die pylon zijn gefietst, want even later zie je een tweede foto van de verkeerskegel, nu met een bosje witte bloemen ernaast. Toen ben je naar de supermarkt gereden, toen ben je ernaartoe gefietst. Toen heb je jouw bosje erbij gelegd.
En ik vraag mij af wat er daar op die kade door je gedachtes gaat. Want je wilt niet aan speeltuinen en voetballen denken, want elke voetbal of glijbaan die je op dat moment bedenkt doet pijn. En je wilt niet, mag niet, aan ruitenwissers, aan koplampen, aan autogordels denken. Gedachtes als een kamer waar alle muren beurs zijn. Dus recht je je rug en steekt je handen in je zakken. Kijkt met een vorsende blik naar hoe het water voorbijgaat.
Waarom zit er een brok in jouw keel
Hoezo zijn jouw gedachtes als een beurse kamer, denk je dan. Niet eens heel erg ver van deze pylon vandaan zit immers een familie bij wie die kamer duizendmaal, miljoenmaal pijnlijker is dan die bij jou. Zit een halfbroer met een pet op onder een afdakje te roken. Met bibberende handen, rode ogen, een blik die een hunkering naar een uitweg waar geen uitweg is verraadt. Dus waarom zit er een brok in jouw keel, waarom stel je je zo aan?
En natuurlijk voel jij ook woede. En natuurlijk ben je ook gefrustreerd. Waren er maar eerder bloemen neergelegd, miljoenen bloemen, rozen, anjers, bossen narcissen. Waren er maar knuffels, teddyberen in het water gegooid, die zich dapper vol water zogen. Waren er maar oude vrouwtjes gekomen om hyacinten in het water te keilen, met verpakking en al. Zodat, toen er een ruk aan het stuur werd gegeven, je niets hoorde, geen plons klonk, alleen een motor die nog even woedend doorratelde, toen uitdoofde. Alleen het ritselen van door de bloemist zorgvuldig gevouwen cellofaan.
Maar zelfs dit beeld verzinnen, voelt al als verboden. Want er waren geen bloemen en geen beren. Er was alleen water. En nacht.
Er spreekt geen hoop uit die bloemen
Je keert je fiets en vertrekt, maar gedurende de dag zie je steeds weer beelden van die pylon verschijnen. En bij elke nieuwe foto, elke nieuwe reportage, is de bloemenzee rondom de verkeerskegel gegroeid. Er spreekt geen hoop uit die bloemen, ook geen troost, meer een soort onoplosbaar, hol gevoel van onthand zijn. En dan niet gevoeld door één persoon, maar door alle bloemenleggers, iedereen in de provincie, iedereen in het land tegelijk.
Voordat je gaat slapen denk je nog één keer aan de bloemen. Je hebt nog één keer de nieuwsapp gecheckt, maar in tegenstelling tot de dagen hiervoor, was er geen bericht over zoekende veteranen, geen nieuws. Het is een stille avond, alleen een hond in de verte. Je denkt aan de bloemen in diezelfde verte en bedenkt, nee hoopt, dat de wind twee bloemen het water inwaait.