Normaal zou ik hem voorbijgelopen zijn. Nu sprak ik hem aan, omdat ik journalist was en op pad om te horen wat de mensen dachten over de verkiezingsuitslag.
Hij was een grote, kortgeschoren man. Hij leefde teruggetrokken op het platteland, de eerste buren woonden op honderden meters afstand. De uitslag stemde hem tevreden. Nu 2,5 miljoen Nederlanders net zo hadden gekozen als hij konden ‘ze’ er niet meer omheen.
Met ze bedoelde hij mensen zoals ik.
Het waren dagen waarin ik even niet meer behoorde tot wat ‘dé Nederlander’ werd genoemd. Dat kwam vast wel weer goed, we wonen hier allemaal, maar in de roes van de verkiezingsuitslag liepen de begrippen Nederlander en PVV-kiezer wat door elkaar.
De man en ik spraken lang met elkaar, te lang voor zijn vrouw die zich bibberend alvast naar de auto begaf, te kort om tot de kern te komen. Het ging van zorg, via asielzoekers en Oekraïne naar woningen en milieu.
Soms waren we het eens. Soms niet.
Naast ons zetten twee oudere mensen een bord neer waarop teksten stonden als ‘de redding is nabij’. Stiekem luisterden ze ons gesprek af. Ze glimlachten af en toe maar ze bemoeiden zich nergens mee.
Iedereen zocht de redding ergens anders. De asielzoeker uit Nigeria die ik vlak ervoor had gesproken, hoopte haar in Nederland te vinden. Hij was hier via mensenhandel terecht gekomen, zei hij. Zijn eerste asielaanvraag was afgewezen. Nu deed hij een nieuwe.
Hij droeg slippers met sokken erin en tilde een plastic boodschappentas. Het leven draaide niet om bezit, zei hij. Alles vervliegt. In het zand waarop we lopen zitten de resten van onze voorouders.
Ik schreef de zorgen van de PVV-kiezer in mijn notitieboekje. Zijn vrouw had de boodschappen al meegenomen naar de auto. Ik hoopte maar dat ze daar was opgewarmd, want hij was lang van stof en zelf vond ik het opeens nodig om te vertellen dat ook ík zorgen had.
Journalisten zijn soms net gewone mensen.
Normaal zou ik hem voorbijgelopen zijn. Hij mij net zo goed. Zoals we honderden mensen per dag voorbijlopen. Nu hadden we elkaar gesproken en ik wist niet of dat hielp maar het leek het enige dat we konden doen.
„Ik ga nu echt”, zei ik toen het bibberen ook bij mij was toegeslagen. „Anders hou je niet meer op.”
Hij lachte, schudde me de hand en zocht zijn vrouw op. Samen reden ze terug naar hun ‘buiten’, waar ze net als ik zouden wachten op de toekomst.