Op die ene dag waarop de zon scheen liepen we een rondje om het meer. „Blubsie!”, riep de jongste elke keer als het pad diepzwart en onbegaanbaar werd.
Zand, water en een stok − meer heeft zo’n jongen eigenlijk niet nodig.
We liepen achter hem aan en zogen alles in ons op: de verkleurde bladeren, de watervogels, de paddenstoelen, het slingerende bospad en vooral dat warme licht tussen de bomen. We hoefden niet op zoek naar beschutting, alleen maar op te passen dat we niet uitgleden in de modder.
Mijn broer was net terug uit Amerika en vertelde over de eerste regen na een lange periode van droogte in Knoxville. De bergpaden waren in één klap spekglad geworden. Hij had zich aan takken en struiken vast moeten houden, anders bleef hij niet overeind.
Mijn nicht vertelde hoe het bij haar school plaatselijk (‘net voor het fietsenhok’) soms zo hard kan waaien dat je denkt dat je nooit meer thuis komt (‘maar dat blijkt dan toch prima te doen’).
Het weer is een raar ding.
Ik dacht aan hoe ik in de nazomer nog in dit verscholen meer had gezwommen: alleen en euforisch. Op doordeweekse dagen kwam er geen mens, het water was helder en koel. Eén duik en je was weg van alles. Dat gevoel was de laatste tijd in een grijze mist van miezer verdwenen, maar dit was die ene dag waarop de zon scheen.
„Blubsie!”, schreeuwde de jongste en zwaaide met zijn stok.
De wandelende vrouw die ons tegemoet kwam pakte uit voorzorg haar hond bij de halsband. Mijn neef herinnerde zich weer hoe bang hij vroeger voor honden was geweest (‘zelfs van die kleine pluizenbolletjes’). Nu is hij lang en kalm en de grote held van mijn jongste.
Op deze ene mooie zondag in de herfst waren we niet alleen bij het meer. Een familie speelde verstoppertje achter de bomen, kinderen schreeuwden aan de waterkant, honden werden uitgelaten. Iedereen keek blij.
Het was de eerste droge dag na een lange periode van regen. Het was ook de enige − morgen zou het weer nat zijn. De zon scheen niet fel genoeg om de modder te doen opdrogen, was niet warm genoeg om te gaan zwemmen, bleef niet lang genoeg om uit de miezer te geraken.
Je kon er zomaar over uitglijden, zo’n dag. We wisten weer wat we misten.