Vier keer had mijn kind gebeld. Op mijn telefoon kleurde zijn naam rood van de gemiste oproepen. Ik had niets gehoord want ik stond aan de bar op een bedrijfsborrel en journalisten zijn zelden stil.
Door mijn hoofd schoot meteen de foto die zijn vader die middag had geappt. Het glas van een van onze oude tussendeuren was gesneuveld door een woede-uitbarsting van het kind in de puberteit. Was het nog verder uit de hand gelopen?
Ik liep naar buiten en belde terug. Hij nam niet op. Natuurlijk, pubers nemen nooit op. (Ze zeggen ook nooit gedag voordat ze ophangen, je praat opeens in het luchtledige.)
Mijn collega’s mompelden nog dat ie waarschijnlijk zijn voetbalschoenen kwijt was, maar soms moet je bezorgde moeders gewoon even bezorgd laten zijn.
Hij appte ook niet terug. Pubers appen nooit terug, behalve als ze geld willen om naar de KFC te gaan of een lekker luchtje te kopen.
De collega’s begonnen over dingen die hún kinderen allemaal hadden uitgespookt, en hoe weinig je er nog aan kunt doen als ze eenmaal een bepaalde leeftijd bereiken. Ik besloot een jonge, kinderloze collega op te zoeken om het over iets anders te hebben dan lastig kroost.
Het werd de oorlog. De jonge collega had die dag verslag gedaan van een ‘sit-in’ voor de Palestijnen en hij vroeg me wat ik nou vond van die leus ‘from the river to the sea’. Ik had geen mening en hij twijfelde aan alles, dus het werd een goed gesprek.
Mijn zorgen verdampten bij het leed in het Midden-Oosten. Dat kind van mij had niks te klagen – en anders moest ie zijn telefoon maar opnemen. We namen nog een drankje en zwegen een tijdje in gedachten aan dat ene. Soms zijn zelfs journalisten stil.
Op weg naar huis stuitte ik eerst op een in de modder vastgelopen patatkraam en daarna belandde ik in een wonderlijke file van sportende studenten voor een fietsbrug. Het schoot niet op en dat moest wel want de vader van mijn kinderen heeft ook een leven. Met de stress keerden ook de zorgen terug in mijn lijf: ging het wel goed daar?
Thuis bleek het een vrolijke chaos. Het glas was opgeruimd en de jongste vond het reuzegrappig dat hij nu zijn hoofd door de tussendeur kon steken. Zijn vader zocht zoals altijd naar sleutels en oordoppen voordat hij naar de bandrepetitie ging.
„Yo gast!”, begroette de goedgemutste puber me. „Weet jij waar mijn voetbalschoenen liggen?”