Zij zijn de mannen waar iedereen een hekel aan heeft. Niemand die dat beter weet dan zijzelf. Daar staan ze, degenen die het altijd weer verpesten voor de rest.
Ze dragen hoodies en jassen met capuchons, hebben een lodderige blik in de ogen door iets verdovends en grijnzen een grijns waarin tanden ontbreken. Eén Algerijn, drie Marokkanen.
Voor het hek van de asielopvang in Ter Apel wachten zij. Net als de Syriërs, de Koerden, de Ethiopiërs, de Liberianen. Natuurlijk weten ze best dat Nederland ze niet wil hebben. Asielaanvragen deden ze al eerder. De een in Engeland, de ander in Duitsland. Hun vingerafdrukken zijn in allerlei landen in Europa al afgenomen. Moet van Dublin, zeggen ze tegen me.
Het Dublin-akkoord is de Europese afspraak die zou moeten zorgen dat asielzoekers alleen in het land van aankomst een aanvraag kunnen doen. Vaak werkt die niet, soms wel. Zetten ze je op het vliegtuig terug, verzucht de Algerijn. Moet je wéér weken reizen.
Dat soort mannen willen we dus niet in Europa. Asielshoppers. Zwervers uit veilige landen die misbruik maken van de opvang die bedoeld is voor vervolgden en oorlogsslachtoffers. Bovengemiddeld vaak zijn het dit soort mannen die overlast geven of diefstallen plegen. De mannen die het altijd weer verpesten voor de rest.
Ze lachen er wel vriendelijk bij.
De Algerijn kan zich geen ander leven meer herinneren. Altijd op pad. Van land naar land. Nergens welkom zijn. Steeds onverschilliger worden. Misschien heeft hij van alles uitgevreten, misschien valt het mee. Aan zijn blik kun je zoiets niet aflezen. Hij heeft pretoogjes die in flitsen plaatsmaken voor frustratie en woede.
Gewoon rust
De mannen waar iedereen een hekel aan heeft willen ook gewoon rust, zeggen ze. Een huis, een mooie vrouw, een paar kinderen. Of (en nu draven ze lachend door) een paard, een ecologisch boerderijtje, zonnepanelen. Wij willen ook afval scheiden en recyclen, zegt de Algerijn.
Ze mopperen ook. En klagen. Waarom laat Europa ons niet werken? In de Arabische landen kun je gewoon aan de slag, zonder papieren. Dan ga je daar toch naartoe, vraag ik. De Algerijn schudt zijn hoofd. Daar heb je geen rechten, daar ben je niet vrij. Je mag er niet homo zijn, of lesbisch. Je mag niks.
Hij klinkt als een afgedraaide plaat. Hij weet wat hij moet zeggen, hij weet waar West-Europeanen gevoelig voor zijn. Onze vrijheid. Ik kijk naar hem en denk: hoe vrij ben je nu?
Ik ga verder, zij blijven hangen voor de poort. Wachtend op een bus naar een veldbed in een sporthal in Valthermond. Een in allerijl door vrijwilligers opgetuigde voorziening, die eigenlijk niet bedoeld is voor mannen zoals zij.