Marcel Kersten bij een hoogwatervluchtplaats op Ameland. Foto: Jan Spoelstra
Over trekvogels op Ameland is zoveel data bekend dat er een permanente tentoonstelling aan wordt gewijd in Natuurcentrum Ameland. Marcel Kersten (72) is één van de pijlers achter meer dan vijftig jaar wadvogeltellingen.
,,42.000!” Zoveel rosse grutto’s hebben acht leden van Wadvogeltelgroep Ameland de voorgaande twee dagen geteld op verschillende hoogwatervluchtplaatsen aan de wadkant van het eiland. ,,Dat zijn bijzonder veel. De rosse grutto is deze periode op zijn top. Ze komen uit West-Afrika en gaan broeden in Noord-Siberië. Eind juli komen de eersten alweer terug. Er zijn meer jaren geweest dat we 30.000 of meer rosse grutto’s telden, maar lang niet iedere dag.”
Marcel Kersten vertelt het glunderend. Als 16-jarige middelbareschoolleerling uit Nijmegen begon de latere bioloog in 1968 met de tellingen. ,,Hoeveel zijn er, waar komen ze vandaan, wat eten ze en waar halen ze dat voedsel? Dat wilden we weten, we vonden die vogels interessant.”
Zeventigers uit Groningen
Twee jonge mannen met dezelfde interesse die hij op het eiland trof sloten zich bij hem aan en zo ontstond in 1972 de Wadvogeltelgroep Ameland. Sindsdien telt Kersten met Kees Rappoldt en Kees van Scharenburg elk jaar de trekvogels. Zeventigers die toevallig alle drie in Groningen of omgeving wonen. Een keer of tien, twaalf per jaar komen ze daarvoor naar het eiland.
De groep kan momenteel op meer dan honderd tellers terugvallen. ,,We waren een zooitje anarchisten”, grijnst Kersten, terwijl de grijsaard op de wisselexpositie - die vanaf november een permanent karakter krijgt - wijst op foto’s van een jonge twintiger met een snor en een grote, donkere krullenbol. ,,Dat ben ik.”
Dat tellen is een kunst. Eerst moet je herkennen om welke soort het gaat, vervolgens moet je snel kunnen inschatten hoeveel vogels je ziet. ,,Natuurlijk is dat bij grote zwermen niet op de vogel nauwkeurig. Maar meer dan 20 procent zitten we er nooit naast.”
‘Bijna naar de maan gevlogen’
Een kleine veertig soorten trekvogels tellen ze, waarvan er twintig primair zijn. ,,Die proberen we altijd goed geteld te hebben.” De rosse grutto is daar één van. ,,Enkele dagen geleden is er in de polder één terug gevangen die veertien jaar daarvoor op vrijwel dezelfde plek is geringd. Dat betekent dat die vogel in de tussentijd meer dan 280.000 kilometer gevlogen heeft. Dan ben je al een eind op weg naar de maan! En dat is nog zonder het dagelijks op en neer vliegen voor voedsel.”
Na meer dan vijftig jaar kunnen de trekvogeltellers opmerkelijke trends waarnemen. ,,Er zijn soorten verdwenen en er zijn soorten bijgekomen”, zegt Kersten daarover. Neem de brandgans. ,,Tot het jaar 2000 telden we daar 0 van. Nu zijn we al door de 100.000. De grafiek gaat loodrecht omhoog, het past al niet meer op het kaartje, al vlakt het nu wel af.”
Daartegenover staan (vrijwel) verdwenen soorten als de kluut en de strandplevier. ,,Van de strandplevier zagen we in de jaren zeventig vele honderden. De soort was zo algemeen, die had op Ameland een eigen naam: het kreuteltje. Maar die staat alweer járen elke keer op bijna nul. Niet alleen hier, ook in Denemarken en Duitsland zijn de strandplevieren allemaal verdwenen.”
Trekvogels kunnen heel oud worden
Toch zijn er ook onder de plevieren soorten die het goed doen. Zo is de bontbekplevier op najaarstrek sinds 1985 vertienvoudigd tot 1500 getelde vogels. Die trends en veranderingen zie je pas als je de cijfers over lange periodes naast elkaar legt, zegt Kersten. ,,Veranderingen gaan geleidelijk. Dat komt omdat veel trekvogelsoorten heel oud kunnen worden. Een rosse grutto kan misschien wel veertig jaar worden. Er zijn scholeksters die waarschijnlijk net zo oud zijn als ik. De oudste bekende is 44 jaar. Die leeft nog, maar moest drie keer opnieuw geringd worden. De ringen gaan minder lang mee dan de vogels leven.”
Wadvogeltelgroep Ameland telt langer en uitgebreider dan het instituut voor vogelonderzoek Sovon, zegt Kersten trots. Toch zijn ze nog steeds een beetje een ongeorganiseerd zooitje. Nu het nog kan wil de Groninger de groep en de data formaliseren door een stichting op te richten. Dan is het voortbestaan voor de toekomst verzekerd. ,,Er is genoeg instroom van jeugd. We zoeken alleen nog wat subsidie voor reis- en onkosten.”