Ronald Cornelissen, de bisschop van het bisdom Groningen-Leeuwarden. Foto: Corné Sparidaens
Is dit dan het leven, vroeg Ronald Cornelissen zich als 14-jarige jongen af, toen hij het onherroepelijke nieuws hoorde over zijn nichtje Astrid. Levensvragen dienden zich aan. Cornelissen begon dit jaar als bisschop van het Noorden. „Omdat ik me senang voel, kan ik anderen het licht laten zien.’’
Hij is er gedoopt, hij deed er zijn eerste communie en zijn vormsel. Hij was er misdienaar, hij leidde er als kersverse priester zijn eerste heilige mis. De uitvaart van zijn ouders vond er plaats. Ronald Cornelissen (61) was thuis in de katholieke Sint Augustinuskerk in Gaanderen, het dorp in de Achterhoek waar hij opgroeide.
De kerk sloot in 2014 voorgoed z’n deuren.
„Ik weet hoe het voelt”, zegt de nieuwe bisschop die zich begaan voelt met de parochianen in het noorden van het land die te maken krijgen met de sluiting van hun kerk. Waar de ijkpunten van hun leven liggen.
„Nu telt het bisdom nog 84 kerken, maar dat worden er minder. Wat wil je ook? In sommige kerken komen nog acht of negen mensen naar de dienst, in een andere kerk zingt het koor niet meer of is de koster te oud”, zegt Cornelissen.
In het tweede weekend van januari houdt hij de laatste viering in de katholieke kerk van Zuidlaren. „Daarna wordt de kerk verkocht. En er staan er in het Noorden meer op stapel. De San Salvatorkerk in Helpman, de kerk in Wytgaard, die in Wergea, op Terschelling.”
Cornelissen noemt zichzelf een positief mens, maar de zonnige kant van de kerksluitingen kan hij niet vinden. „Veel van onze kerken zijn te groot en te duur in onderhoud. De kerk krimpt.”
Uitverkorene
Hij stak zijn armen juichend de lucht in, afgelopen zomer in de Sint Jozefkerk in Groningen. Hij, Ronald Cornelissen, was zomaar tot bisschop van het bisdom Groningen/Leeuwarden benoemd, waaronder de drie noordelijke provincies en Flevoland vallen. Op papier telt het bisdom zo’n 90 duizend katholieken.
Dat hij de uitverkorene was, vond hij maar wat. Zijn baan als priester van 21 kerken in Overijssel beviel hem uitstekend. Vier vieringen in het weekend redde hij net, de preek schreef hij op vrijdag. „Ik put altijd uit de Heilige Schrift, de actualiteit en de mensen die ik ontmoet. En ik bid altijd om een beetje inspiratie van de heilige Geest.’’
Ook als bisschop blijft hij kerkdiensten leiden, steeds ergens anders in zijn uitgestrekte werkveld. „Bisschop is niet heel veel anders dan priester. Ik moet nu wat meer knopen doorhakken.”
Hoe kon het dat u als jongen priester wilde worden?
„Ik schijn op mijn 6de al gezegd te hebben dat ik pastoor wilde worden, maar ook andere beroepen kwamen voorbij: politieagent, onderwijzer, kapper. Ik werd misdienaar op mijn 10de, ik voelde me betrokken bij de viering. Gaandeweg mijn leven ontstond de aantrekkingskracht voor het geloof. Jezus als persoon sprak me aan, omdat hij met iedereen omging. Ook met het gewone volk, ook met melaatsen, weduwen en wezen. Hij was een coach avant la lettre.”
U had drie oudere broers. Was u anders dan zij?
„Mijn broers hadden de weg al gebaand voor me, ik kon mijn gang gaan. Ik was gek van vuurwerk en van buitenspelen, thuis hadden we kippen. Voor mijn eerste communie wilde ik een hond, maar ik kreeg een horloge en een geit, Eddie. Ik zat niet op voetbal zoals mijn broers, ik zat op zwemmen. Was ik anders? Mijn broers gingen op de middelbare school niet meer naar de kerk, ik ging altijd. Ik had een rol in de kerk en ik vond dat mystieke mooi. Ik was gericht op de ander, op het spirituele.”
Wat bedoelt u met het mystieke?
„Het geheim. De ontmoeting met Jezus in het delen van brood en wijn. Dat is meer dan symbolisch, dat is God die ons wil aanraken.”
Is dat niet door mensen bedacht?
„Jezus heeft het zelf gedaan, waarmee hij de weg naar God heeft geopend. Lijden, ziekte, dood en ellende hebben niet het laatste woord, maar Christus. Ik leef niet van wieg tot graf. Hoewel het wetenschappelijk niet kan, geloof ik dat er meer is, dat ik na de dood Christus zie. Het eeuwige licht. Dat geeft mij hoop.”
Na het vwo koos u voor de studie theologie in Utrecht. Had u een doorsnee studententijd?
„Ja, ik ging op kamers, werd lid van de oecumenische groep theologiestudenten, inclusief bier drinken en uit eten gaan. Na anderhalf, twee jaar ontstond er een soort verlangen naar het priesterschap, als een verliefdheid, niet uit te leggen. Ik wilde onderzoeken of het iets voor me was om te leven vanuit het geloof. Er mensen mee te inspireren, bemoedigen.”
Het pectoraalkruis waarin de trouwringen van Ronalds vader en moeder zijn verwerkt. Foto: Corné Sparidaens
Leek het u geen eenzaam bestaan?
„Het was 45 jaar geleden, de ontkerkelijking was nog niet zo erg. Ik ben niet zo’n einzelgänger, nooit geweest. Mijn moeder vroeg zich bezorgd af waar ik aan begon. Theologie vond ze nog tot daaraan toe, maar de priesteropleiding betekende een andere invulling van je leven. Maar mijn ouders zagen dat ik bleef wie ik was. Ik werd geen vrome braverik. Ik beleefde er vreugde aan, ze zagen me gelukkig, ze zagen dat ik geliefd was.”
Het priesterschap betekent geen gezin. Dat leek u geen kleine keuze, zei u bij uw benoeming.
„Dat klopt. Koningin Wilhelmina zei dat ze eenzaam was maar niet alleen. Bij mij is het andersom: ik ben alleen, maar niet eenzaam. Ik heb diep nagedacht over het priesterschap, juist omdat dat betekende dat ik geen gezinsleven kon hebben. Tegelijkertijd was het een roeping. Ik heb in mijn jonge jaren wel eens verkering gehad, maar ik hield de boot altijd een beetje af, omdat ik misschien wel priester wilde worden.”
U vertelde bij uw benoeming ook dat u meer en meer gefascineerd raakte door het leven van Jezus na een gebeurtenis op uw 14de.
„Ik kwam op een vrijdagochtend in juni thuis van school en daar was het allemaal verdriet want Astrid, mijn oudste nichtje, was in haar Simca verongelukt. Ze was 21 en kapster, ze knipte onze hele familie. Haar dood confronteerde me met levensvragen. Zijn wij mensen niet meer dan een luciferhoutje, een eendagsvlieg, vroeg ik me af. Wat is het leven waard? Ik begon te lezen in het zakbijbeltje dat in mijn nachtkastje lag. Jezus werd steeds actueler, boeiender en nabijer.”
Dreef zoiets onherroepelijks u niet juist weg van het geloof en van de barmhartige God?
„Ik had gemengde gevoelens, ik vroeg me af of God er wel was en waarom zoiets wreeds dan gebeurt. Ik vond dat onbegrijpelijk, maar toch overwon het vertrouwen in God, die er voor ons is, juist in moeilijke momenten. Jezus is voor mij het gelaat van Gods liefde en barmhartigheid wat mij hoop, vertrouwen en houvast biedt. In de loop van de tijd begreep ik dat wij geen marionetten van God zijn, maar juist vrij om onze eigen keuzes te maken. Daar hoort ook bij dat we breekbaar zijn. En sterfelijk.”
Hoe ziet u dat sterfelijke?
„De dood is deel van het leven, ik zie het als iets van licht, wat verbonden is aan God. Ik heb daar geen voorstelling van, het is eerder een soort basisvertrouwen. Een beetje zoals ik vroeger als kind mijn vader blind vertrouwde als ik thuis van de vijfde of zesde tree van de trap sprong. Mijn vader ving me op. Dat beeld heb ik ook van God, die vangt me op. Vandaar dat ik geen angst ken, altijd opsta en doorga.”
Hoe kunnen mensen in minder florissante omstandigheden ook dat vertrouwen hebben volgens u?
„Mensen zijn van nature religieus en stellen levensvragen. Ik probeer uit te dragen dat mensen moeten kunnen zijn wie ze zijn. Dat we moeten openstaan voor vluchtelingen, Maria was met Jezus ook op de vlucht. Ik sta stil bij de mensen in Gaza, ik ga er vanuit dat het ook daar een keer tot verzoening komt. Dat moet.”
U was een aantal jaren geleden bang dat u het licht uiteindelijk zou uitdoen in de katholieke kerk, maar daar bent u op teruggekomen. Vertel.
„Steeds meer jongeren kloppen met hun levensvragen aan bij de katholieke kerk. Ook hier in Groningen. In Frankrijk treden duizenden mensen per jaar toe tot de katholieke kerk. Vorig jaar had ik zelf acht nieuwe mensen in Deventer. En op zondag hier in de Jozefkerk tel ik tijdens de dienst 350 mensen, onder wie ook jongeren en allochtonen. Ik denk dat de onverschilligheid kleiner wordt. Jongeren zijn open, stellen vragen, nemen het geloof serieus. Daarom ben ik hoopvol.”
Bisschop Ronald Cornelissen Foto: Corné Sparidaens
Bent u dat niet gewoon van nature?
„Ja, misschien heb ik wel altijd geluk gehad. Het leven zit nooit tegen, ik heb weinig tegenslagen gekend. Omdat ik me senang voel, kan ik anderen het licht laten zien. Dat is geen eigen verdienste, ik kan mensen nabij zijn omdat ik weet dat Gods geest mij nabij is. Daar put ik kracht, moed, lef en inspiratie uit. Zo kan ik andere mensen tot steun zijn, hen een luisterend oor bieden. Ik loop een tijdje met ze op, in moeilijke en in dankbare momenten.”