Antiek & kunstveiling Joop van den Enden bouwt zijn werkzaamheden af. Foto Duncan Wijting
Hij weet niet anders dan dat hij in de handel zit en dat zal wel nooit veranderen, maar zijn veilinghuis nadert z’n einde. Veilingmeester Joop van den Enden sluit een hoofdstuk.
Geboren antiquair Joop van den Enden (81) zit op zijn vaste plek. Vanuit zijn leunstoel bij het raam, tussen een verzameling kunst en antiek die voortdurend aanwast tot de eerstkomende veiling, kijkt hij uit op wat hij het gezelligste pleintje van de stad Groningen noemt. Dat komt, zegt hij, door de aangrenzende cafés en door academie Minerva waar voor de deur altijd wel iets geks gebeurt. Iets apárts.
Maar sinds deze week staat zijn veilinghuis aan het Zuiderdiep in Groningen er iets anders bij dan anders. Er hangt een plakkaat voor het raam. Zijn pand is te huur. Het is ondertussen mooi geweest, vindt Van den Enden. De antiekhandel heeft zijn beste tijd gehad, het is de hoogste tijd dat hij het wat rustiger aan doet.
Niet dat hij haast heeft de handel vaarwel te zeggen. De handel is zijn leven, het veilinghuis zijn dagelijks vertier. ,,Ik blijf in leven door de aanloop hier. Dit is een ontmoetingscentrum voor koffiedrinkers, praters, zeurders en klagers.’’
Van den Enden is groot geworden in een familie die antiek hoog in het vaandel had staan. ,,Mijn opa was voddenboer en werd zodoende ook koopman. Mijn vader werd het ook en als jongen hielp ik al met het leeghalen van inboedels.’’ De nieuwsgierige Joop leerde van zijn vader de boel gauw in te pakken en pas thuis te kijken of er een schat tussen zat, onder het motto: je moet geen slapende honden wakker maken.
De grootste leermeester in zijn vak? ,,Dat ben ik zelf.’’ Hij wijst achter zich, op de rijk gevulde boekenkast. ,,Maar lang niet alles over dit vak is in boeken te vinden. Het is een kwestie van leren, lezen, kijken en luisteren naar de oude garde. Wat die over de handel zeiden, dat was wat.’’
Hij spreekt over vervlogen tijden, waarin hij naar Engeland en Duitsland reisde op zoek naar handel. Tijden ook waarin hij zich omringd wist door tal van collega’s. ,,Vroeger zaten er achttien antiquairs op het Zuiderdiep. Ze kwamen van Amsterdam en Den Haag naar Groningen, reizende kooplui. Maar ze komen niet meer of ze zijn dood’’, sombert Van den Enden.
De klad zit erin, zegt hij. ,,De beste tijd was in de jaren tachtig en negentig, maar toen de euro kwam, ging het langzaam minder. Zie die kast daar, uit de zeventiende eeuw. Daar kreeg ik vroeger 6000 of 7000 euro voor, nu nog hooguit 1000. Jongelui kopen geen antiek meer, die gaan eens per vijf jaar naar Ikea om daar alles nieuw te kopen. En oude mensen hebben alles al.’’
Nog noemt hij zijn vak het mooiste vak, om de spanning, het avontuur en de gezelligheid die de voortdurende jacht naar een schat met zich meebrengt. Soms vindt hij iets geks – een masker, een eeuwigdurende kalender of een op het oog onbeduidend vaasje – en dan weet hij dat hij beet heeft. Hij wijst op twee Rembrandts in de etalage. Kenners zullen zeggen dat het geen Rembrandts zijn, ze zullen zeggen dat Joop weer eens een eeuw in de war is. Of als het geen eeuw is, dan toch zeker een ton.
Joop van den Enden haalt zijn schouders erover op. Jazeker heeft hij wel eens bonje met de kenners, maar – zo vraagt hij zich hardop af – wat zijn kenners, wie heeft de waarheid in pacht? ,,In dit vak is alles mogelijk, de kunstwereld is de moeilijkste die er is.’’ Hij kijkt uit naar zijn eerstvolgende veiling, in september, dan vult een bont gezelschap van verzamelaars en handelaars zijn veilinghuis. Misschien wel voor de allerlaatste keer.