Conservator Egge Knol heeft talloze verzamelingen in zijn woning een plekje gegeven. Foto: Corné Sparidaens
Conservator geschiedenis Egge Knol (1956) neemt op 1 september afscheid van het Groninger Museum. Hij blikt terug op de puzzel van het Groninger verleden waaraan hij een groot deel van zijn loopbaan werkte. ,,Die is nog lang niet af, maar ik hoop dat door mij de afbeelding wat duidelijker begint te worden.’’
Egge Knol tilt een veelgebruikte cafetière op en schenkt inktzwarte koffie in twee kopjes. ,,Pas op, hij is misschien wat sterk.’’ Hij neemt plaats aan de eettafel in zijn jarentwintigwoning. Op een schaaltje liggen vier dikke sneden Groningse lekkernij. De conservator van het Groninger Museum knikt naar de verpakking: Knols koek. ,,Daar staat mijn opa’s naam op.’’
‘Mijn verzamelingen komen voort uit de vraag: waar kom ik weg’
Nog twee maanden en dan gaat hij met pensioen. Als kind werd hij meegezogen in de slipstream van de Groninger geschiedenis en het bevalt hem daar uitstekend. Hij was 10 jaar toen hij op zijn slaapkamer zijn eerste expositie hield. Op 25 maart opende hij zijn laatste: Uit de kunst – Vrouwelijke Groninger kunstenaars, 1700-1900. Hij richtte in de afgelopen 25 jaar rond de honderd exposities in, publiceerde volop in vakbladen en tijdschriften, schreef pakweg twintig boeken en geeft aan de lopende band lezingen.
Maar deze keer vertelt hij een andere geschiedenis: die van zichzelf. En ook daarbij bewandelt hij gewoontegetrouw veelvuldig allerlei zijwegen, met de Groninger historie altijd binnen handbereik.
Egge Knol bij zijn laatste tentoonstelling Uit de kunst in het Groninger Museum. Foto: Corné Sparidaens
De conservator archeologie en geschiedenis oogt kwiek en monter, de voor hem karakteristieke vlinderdas is waterpas recht gestrikt. Zijn stem is helder en het taalgebruik is prettig archaïsch en ietwat plechtig, waar hij af en toe een Engelse uitdrukking doorheen weeft. Tegen de muur van de kamer staan twee bruine piano’s die een meer dan gebruikte indruk maken. ,,Maar ik speel geen piano, hoor. Een van mijn dochters heeft lang pianoles gehad.’’
Egge Knol blijft na zijn pensioen dat op 1 september begint niet stilzitten. Hij blijft schrijven en houdt ook lezingen over de geschiedenis van Groningen. Foto: Corné Sparidaens
Maar er staan er twee … ? ,,Onlangs overleed mijn tante. Zij bezat de piano van mijn oma. Daar heb ik als kind nog kerstliedjes bij gezongen. Niemand wilde zich er over ontfermen. Ik moet nog even kijken of ik ‘m voor niet al te veel geld kan laten repareren. En anders moet ik er afscheid van nemen.’’
De inrichting van het huis wekt echter niet de indruk dat de conservator iemand is die snel ergens afscheid van neemt.
Opa werkte zich op van bakkersknecht tot grondlegger Knols koek
Het huis toont een royale blik op de persoonlijkheid van de eigenaar: een weloverwogen verzamelwoede gekoppeld aan een niet aflatende dorst naar kennis. Zijn woning is vitrine en depot ineen, die alle in verzamelingen en collecties gebundelde interesses van de conservator huisvest en tentoonstelt. Rijen boeken staan keurig in het gelid, kasten vol verzamelingen en met schilderijen bezaaide muren zijn stille getuigen van de zoektocht naar het antwoord op die ene vraag: waar kom ik weg?
Egge Knol bezit een omvangrijke collectie boeken over de geschiedenis van het reddingswezen. Foto: Corné Sparidaens
Zijn laatste buiging
De laatste tentoonstelling van Egge Knol heet die schijnwerpers richt op negen vrouwelijke kunstenaars uit Groningen uit de 18de en 19de eeuw: Elisabeth Geertruida Wassenbergh, Albarta ten Oever, Geesje Mesdag-van Calcar, Henriëtte Guillemina Wolthers-Brockes en Hillegonda Adriana Meurs-Sibinga.
Knol: ,,Ik twijfelde tussen drie onderwerpen voor de tentoonstelling: het verhaal van Sichterman, het Groningse zilverwerk en het werk van vrouwelijke kunstenaars. Dit zijn drie onderwerpen waarbij ik het gevoel dat mijn aanwinsten het verhaal van het Groninger verleden een stuk sterker maakten. Uiteindelijk won het werk van de vrouwelijke kunstenaars.”
De tentoonstelling is nog tot en met 17 september te zien.
De tentoonstelling Uit de kunst is nog tot en met 17 september te zien. Foto: Corné Sparidaens
,,Eigenlijk omvat die zegswijze alles. Ik bedoel: ik weet dat ik de zoon van mijn vader en moeder ben. En ik ben de kleinzoon van mijn grootouders. Zo kun je pakweg 400, 500 jaar terug en Willem-Alexander zelfs 1000 jaar. Maar dan houdt het echt op. Dus ik ben al heel blij dat ik de herkomst van mijn achternaam weet, die is ontleend aan de boerderij bij Rottum, die tussen Stitswerd en het Boterdiep ligt en waar mijn familie in elk geval van het eind van de 15de eeuw tot de eerste helft van de 16de heeft gewoond. De boerderij ligt ook aan de Knolweg en heet De Grote Knol.’’ Een schaterlach galmt door het huis. ,,Ja, dat klinkt allemaal wel wat potsierlijk.’’
Knols overgrootvader werkt als landarbeider. ,,De familie heeft zich omhooggewerkt. Mijn opa Egge Knol werd op zijn 11de bakkersknecht en slaagde erin een grote zaak op te bouwen.’’ Hij begon in 1923 zijn bakkerij aan het Zuiderdiep, thans gevestigd aan het Hoendiep. ,,Mijn oom Durandus kwam in de zaak. Mijn vader ging studeren en werd kinderlongarts.’’
Klaas Knol was de eerste kinderarts in Groningen die zich in kinderlongziekten specialiseerde. ,,Tijdens zijn militaire dienst was hij scheepsarts bij de marine. In die periode trouwde hij ook met mijn moeder. Tien maanden later werd ik in Den Helder geboren.’’
Daar is de schaterlach weer.
Hoe Knol dankzij zijn schelpenverzameling een piepjonge Sonja Barend ontmoette
,,Ik ben dus geen Groninger! Dat is voor mensen altijd weer een verrassing. Ongeveer driekwart jaar later verhuisden we terug naar de stad. Och, ik vind het niet zo erg hoor, dat ik geen geboren Groninger ben. Wel vind ik het jammer dat ik – als enige in ons gezin van acht kinderen – niet in mijn eerste levensjaar op Terschelling ben geweest. Mijn ouders kochten er later een boerderij met mijn oma – die van die piano. Die boerderij hebben we nog steeds. Een van de ijkpunten van mijn jeugd was dat we elk jaar onze vakanties op Terschelling doorbrachten. Mijn bezoek aan Oerol was het 65ste jaar dat ik van de boot afstapte.’’
Op Terschelling hield hij voor de eerste keer in zijn leven een schelp in zijn handen. Er zouden er nog duizenden volgen en vele vonden een plekje in een van de vitrines in zijn huis. ,,Ik heb ruim honderd verschillende soorten, allemaal van Terschelling. In 1969 deed ik met mijn verzameling mee aan het tv-programma De Jonge Onderzoekers. Dat werd nog door Sonja Barend gepresenteerd, die kwam toen net kijken. Ik kreeg de aanmoedigingsprijs: 250 gulden! Hahaaaaa!! Dat was voor die tijd een enorm bedrag.’’
Egge Knol begon in zijn jeugd met het verzamelen van schelpen en is nooit meer gestopt. Foto: Corné Sparidaens
Hij koos voor een studie biologie. ,,Omdat ik schelpen verzamelde. Die studie heb ik ook met veel plezier gedaan. In de slotfase deed ik onderzoek naar dierenbotten uit de wierden bij stadswijk Paddepoel. Hierdoor kwam ik met archeologie in aanraking. De grote werkloosheid onder biologen maakte dat ik besloot om ook archeologie te gaan studeren. Ik heb biologie wel afgemaakt. Ik vind het ook altijd wel grappig om te zien hoe mensen opkijken als ik tijdens voorstellingsrondjes doodleuk zeg dat ik bioloog ben.’’
Schaterlach. ,,En daar is niets aan gelogen! Wil je trouwens nog koffie?’’
En opeens staat daar tussen alle boeken en voorwerpen een knalgele Little Pony. Foto: Corné Sparidaens
,,Ik promoveerde bij professor Wim van Es, de archeoloog. In die tijd was hij conservator archeologie bij het Groninger Museum. Kleine wereld, want hij zat nog met mijn moeder in de klas. Mijn moeder leeft trouwens nog steeds, ze woont in een huis dat van top tot bottom is gevuld met kunst, boeken en antiek.’’ Hij knikt. ,,Ja, ik heb het verzamelen en de scherpe blik voor bijzondere voorwerpen van haar, en het onderzoeken van mijn vader.”
Die eigenschappen kwamen hem nog goed van pas. Op 1 januari 1994 kreeg hij een parttimebaan bij het Groninger Museum. ,,Terug geredeneerd is het eigenlijk vanzelfsprekend dat ik bij het museum ben beland, want ik ben echt een voorwerpenmens. Ik heb nog drie maanden in het oude gebouw aan de Praediniussingel gewerkt, net voordat we naar het huidige museum verhuisden tegenover het station. Dus ik kan zeggen dat ik een ‘oud-bouwer’ ben. Overigens, ik wil nog altijd eens een artikel schrijven over dat oude gebouw. De Groningse symboliek druipt ervan af, maar je moet dat natuurlijk wel kunnen zien.’’
In het oude gebouw van het Groninger Museum zit nu kunstacademie Minerva. Foto: corporate
‘Frans Haks was mijn laatste leermeester’
Hij schatte zijn kansen aanvankelijk laag in dat hij door toenmalig directeur Frans Haks (1938-2006) zou worden aangenomen. ,,Frans had in een café een prachtige jongeman leren kennen die klassieke archeologie had gestudeerd. Die wilde hij graag voor die job. Maar mijn voorganger vond dit niet goed omdat de man geen kennis van de Groninger archeologie had. Ik was gepromoveerd op de collecties van het Groninger Museum en het Fries Museum en had in mijn studententijd een boek geschreven over mijn grootmoeders familie, de familie Vonck uit Humsterland. Zodoende was ik goed ingewijd in het Groninger verleden. Een andere conservator heeft toen met mij een fictief sollicitatiegesprek gevoerd, waarbij hij de rol van Haks speelde.’’
,,Zo wist ik dat ik niks over moderne kunst moest zeggen. Ik kreeg de baan!’’
Haks werd zijn laatste leermeester. ,,Een geniale man die ook te scherp uit de hoek kon komen. Maar ik heb veel van hem geleerd.’’
Conservator Egge Knol op zijn vertrouwde werkplek in het museum. Foto: Corné Sparidaens
Zoals? ,,Nou, hoe je een expositie moet inrichten bijvoorbeeld. Kijk, als je net van de universiteit komt, ben je helemaal doordrenkt met wetenschap en paradigma’s. Dan wil je het hele verhaal vertellen. Maar dat gaat niet. Daar is geen ruimte voor, te veel tekst is ook ontzettend boring. Je moet dus keuzes maken. En Frans legde uit dat je altijd een oneven aantal objecten bij elkaar moet zetten. Dus drie, vijf of zeven. Je moet bij het inrichten van een expositie denken vanuit de beschikbaarheid van de spullen en dan kijken of daarin een verhaal zit. Dat is namelijk heel vaak het geval, maar soms ook niet.’’
,,Zo is er een prachtig verhaal over de Groningse jonkheer Ripperda die onderkoning van Spanje wordt. Een man die er telkens weer in slaagt zich overal binnen een paar jaar onmogelijk te maken en dan vervolgens toch weer ergens anders een toppositie weet te bemachtigen. Als het dus in Spanje fout loopt, wordt hij ineens adviseur van de koning van Marokko. Daar is hij later ook overleden. Echt, een krankzinnig verhaal. Maar het is helaas niet geschikt voor een tentoonstelling, want er zijn onvoldoende voorwerpen voor.’’
‘Mijn eerste tentoonstelling was op mijn slaapkamer’
,,Anders is het met bijvoorbeeld Jan Albert Sichterman.’’ Deze directeur van de VOC, bijgenaamd de Bengaal, verdiende zijn fortuin in Houghly, niet ver van Calcutta in India. Hij baarde opzien na zijn terugkeer naar Groningen door zich in een door zes paarden voortgetrokken koets te verplaatsen. Een pastor noemde diens huis aan de Ossenmarkt – het Sichtermanhuis, thans gesplitst in nr. 4 en 4A – ‘een paleis dat alleen al een bezoek aan Groningen waard was’.
Knol: ,,Daar hebben we juist heel veel voorwerpen van, dus hij was ook een fantastisch onderwerp voor een tentoonstelling. Ik zit dus niet vast aan verhalen, ik zit vast aan voorwerpen. Die vertellen het verhaal.’’
Waar je ook kijkt, in elke kamer en op elke plank en kast staan voorwerpen en boeken. Foto: Corné Sparidaens
Hij herinnert zich bijna al zijn exposities. ,,Hoeveel? Poeh, momentje.’’ Hij vindt een lijstje en begint binnensmonds te tellen. ,,1, 2, 3, ... 55, 56, 57 en dan zit ik nu op 58. Maar dan heb ik ook nog wat kleinere tentoonstellingen. Hoeveel is dat? 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7. Dat komt er dan nog bij en dan zit ik op 65. Tenslotte heb ik 27 kleinere presentaties buiten het Groninger Museum georganiseerd. Een totaal van 92 tentoonstellingen dus.’’
,,Dat is dan exclusief mijn eerste tentoonstelling die ik op mijn slaapkamer hield. Ik zal een jaar of 10 zijn geweest. Ik liet van alles zien wat ik had verzameld. Schelpen natuurlijk, maar ook fossielen, stenen en oude, roestige dingen. Ik had in de wachtkamer van mijn vader – hij hield twee middagen in de week praktijk aan huis – een affiche opgehangen met de aankondiging: tentoonstelling geopend. 10 cent entree. Nou, dat werkte uitstekend. Totdat mijn vader ontdekte dat zijn patiënten 10 cent entree moesten betalen.’’
Schaterlach.
,,Dat was helemaal niets voor mijn vader! Die was dus bepaald not amused. Waarop ik naar voren bracht dat ik ook weer niet zoveel zakgeld kreeg en dat ik ook kosten had. Dat kon hij billijken. Toen deed hij mij het aanbod om voor een rijksdaalder alle toekomstige entrees van zijn patiënten af te kopen. Je begrijpt dat ik daarmee instemde!’’
Conservator kocht spullen niet alleen op dure kunstbeurzen maar ook in kringloopwinkels
Als conservator geschiedenis, archeologie en kunstnijverheid verwierf hij honderden voorwerpen voor het museum. ,,Die vond ik overal: van kringloopwinkels tot aan de duurste kunstbeurzen. Dan zijn er ook nog de mensen die zelf iets komen aanbieden.’’
Het reddingswezen is royaal vertegenwoordigd in de privécollectie van Egge Knol. Foto: Corné Sparidaens
Gouden en zilveren voorwerpen en eeuwenoude schilderijen vonden hun weg naar het museum. Maar ook eenvoudige bierglazen uit de jaren 60 met logo’s van plaatselijke sport- en muziekverenigingen. Een mooie verzameling om de variatie aan verenigingen en de toenmalige verzuiling te laten zien “De meeste kocht ik voor 25 cent in de kringloop. Het zijn er ongeveer 150.’’
Hij schiet in de lach. ,,Een van mijn favoriete aankopen is de troffel van de eerste steenlegging van het Sichtermanhuis. Dat is een van de weinige keren dat ik de directeur – dat was destijds Kees van Twist – niet over een aankoop heb geraadpleegd. Ik wist dat hij mij nooit het benodigde bedrag zou geven. Daarna was ik bij Kees binnengelopen en biechtte ik op wat ik had gedaan. Mea culpa, zei ik. Mea maxima culpa. Het liep met een sisser af.’’
Hij wijst naar het plafond. ,,Boven heb ik een schellekoord met nautische motieven hangen. De eerste is Vaar op eigen kompas. Daar heb ik mij altijd aan gehouden. De troffel was wel duur geworden: 21.000 euro. Ja, die prijs was te hoog, maar zoiets komt maar een keer te koop en straks is iedereen vergeten hoe duur die was.’’
Huis is combinatie van Juttersmuseum en British Library
Hij staat op. ,,Kom, ik zou nog even de rest van het huis laten zien.’’ Knol betreedt een kamer die aan een geslaagde symbiose van het Juttersmuseum op Texel en de British Library doet denken. Een scheepslantaarn en vlaggetjes van het reddingswezen hangen voor de boekenplanken. ,,Ik denk dat er weinig boekenkasten zijn waarin zoveel over het reddingswezen staat. Die interesse ontstond op Terschelling.’’
Hij heeft meer interesses. De conservator gebaart naar een ander deel van de kamer. ,,Daar heb ik veel over archeologie, daar over Groningen en daar …’’ Hij wijst naar een boekenplank. ,, … heb ik boeken over de Waddeneilanden.’’ Knol kijkt om zich heen. ,,Tja, verder is er hier niet zoveel, behalve een verzameling studentenliedboeken. We gaan boven verder kijken.’’
De trap kraakt een beetje. Aan de muren hangen scheepsportretten, een andere passie van de conservator. ,,Kunsthistorisch gezien niet zo heel geweldig’’, zegt hij met gevoel voor understatement. ,,Elk schilderij bevat het avontuurlijke verhaal van een schip. Dit gebruik stamt al uit de late 18de eeuw en bestond nog altijd in de jaren 50-60, de bloeitijd van de Groningse kustvaarders.’’
Egge Knol heeft talloze interesses, zo verzamelt hij ook scheepsportretten. Foto: Corné Sparidaens
Kunst, wetenschap, geschiedenis en natuur gaan hier hand in hand. ,,Ik weet niet of het je is opgevallen, maar ik bezit weinig Groningse voorwerpen. Dat kan ik als conservator van het Groninger Museum niet zelf verzamelen.’’
Ook Willem-Alexander als tuinkabouter ontbreekt niet
Hij wijst naar de vloer. ,,Ho, pas op! Je moet niet op dat kleedje gaan staan, dat is al 125 jaar oud. Dat heb ik toen ik een jaar of 17 was gekocht voor 1,50 gulden op een rommelmarkt op Terschelling. Dit is echt zeemanshandwerk. Zeelieden op zeilschepen maakten in hun vrije tijd dit soort kleedjes op een stuk zeildoek met restjes wol. Kijk maar, dat zie je aan de onderkant. En daar maakten ze met wol zulke kleedjes van. Dat noemen ze gespekte mat. Deze komt van Terschelling maar ze werden overal langs de Waddenkust gemaakt.’’
De conservator loopt van kamer naar kamer. Een grote verzameling souvenirs van voor 1940 van de Waddeneilanden, Engels aardewerk, Russisch houtwerk, duizenden ansichtkaarten, scheepsmodellen, daartussen hedendaagse kunst en zelfs Willem-Alexander als tuinkabouter. ,,Mijn hele leven heb ik opmerkelijke voorwerpen verzameld, dat zit er nou eenmaal in. Het is dan ook niet zo gek dat ik in een museum ben beland. Ik hoop dat ik erin ben geslaagd een bijdrage te leveren aan de verzamelpuzzel van het lokale verleden die al bijna 150 jaar wordt gelegd en die de collectie van het Groninger Museum heet.”
„Soms koop of verwerf je iets waardoor je het plaatje ineens beter gaat zien. Veel stukjes van een legpuzzel maken deel uit van de lucht en het water. Noodzakelijk natuurlijk, want ze maken de puzzel steviger, maar misschien ook een tikje saai. Er zijn ook stukjes waardoor je, als je die legt, ineens het plaatje beter ziet. En steeds zijn er achter al die voorwerpen mooie verhalen uit te zoeken, waardoor ze meer betekenis krijgen. Dat is erg leuk om te doen, maar daarmee kun je ook veel mensen dieverdoatsie en nieuwe kennis geven en versterk je de Groninger identiteit.’’
Eigenlijk wil hij niet dat zijn verhaal zo eindigt. ,,Schrijf alsjeblieft op dat Egge bovenal heel fier is op zijn vier geweldige kinderen. Zou je dat nog kunnen toevoegen?’’
Vanzelfsprekend.
Groninger Museum Foto: Marcel Jurian de Jong
Shoppen in de historie
Conservator Egge Knol deed in zijn loopbaan honderden aankopen voor het Groninger Museum. Hij maakte een kleine selectie. ,,Dit is een bronzen knop overtrokken met goud en voorzien van almandijn uit de 7de eeuw na Christus. Voor de oorlog gevonden in de wierde van Ezinge. Destijds gebruikt om de riemen van een zwaardschede vast te zetten. De knop kwam in een particuliere verzameling oudheden terecht. Het heeft meer dan 20 jaar gekost om met de erfgenamen tot overeenstemming te komen. Vergelijkbare knoppen maar dan van massief goud zijn bekend uit het vorstengraf van Sutton Ho in Engeland. Gouden voorwerpen uit de vroege middeleeuwen zijn in Groningen zeldzamer dan in Friesland. Daarom wilde ik dit voorbeeld uit een Groninger wierde erg graag in het Groninger Museum hebben.’’
Een bronzen knop overtrokken met goud en voorzien van almandijn uit de 7e eeuw na Christus. Collectie Groninger Museum/Foto Marten de Leeuw
Een vondst op Rottumeroog
,,Dit vijftiende-eeuwse kannetje zonder hals en oor is een geschenk van vogelwachters van Rottumeroog. Daar is meer van dit vaatwerk gevonden. In de buurt zal wel een schip zijn vergaan. Het kannetje wijst op de Hanzescheepvaart, waarin Groningen ook deelgenoot was. Onbegrijpelijk dat Groningen niet trotser is op het Hanzeverleden. Wie door Lübeck loopt ziet huizen zoals er bij tientallen ook in Groningen stonden. Het Huis met de Dertien Tempels in de Boteringestraat was daar een voorbeeld van. Merkwaardig en verdrietig dat het belangrijke maritieme verleden van Groningen zo in de vergetelheid is geraakt.’’
Dit vijftiende-eeuwse kannetje zonder hals en oor is een geschenk van vogelwachters van Rottumeroog. Collectie Groninger Museum/Foto Marten de Leeuw
Een topstuk van zilver
,,De bekende Groninger zilversmid Lukas van Giffen maakte in 1779-80 naar Haagse voorbeelden dit presenteerblaadje in de vorm van een vijgenblad voor confituren en andere zoetigheden. Het was in 2014 een grote verrassing, want uit Groningen was dit type voorwerp niet bekend. Bovendien was het een legaat van mevrouw Ruth Heymann-Hausmann uit Amsterdam. Zij had niets met Groningen, maar had het gekocht omdat ze het mooi vond en in haar testament bepaald dat het na haar dood naar het Groninger Museum moest. Het gebeurt echt weinig dat het museum zomaar zulke belangrijke stukken cadeau krijgt. Het is een topstuk in onze rijke zilvercollectie.’’
De bekende Groninger zilversmid Lukas van Giffen maakte in 1779-80 naar Haagse voorbeelden dit presenteerblaadje. Collectie Groninger Museum/Foto Marten de Leeuw
,,De VOC-koopman Jan Albert Sichterman bouwde na zijn terugkomst uit de Oost een kolossaal huis aan de Ossenmarkt dat hij volstouwde met Chinees porselein en andere schatten. Hij had enkele slaafgemaakte mensen meegebracht als bediende. Hij was rijk geworden in Bengalen en bezat bijzondere met ivoor ingelegde meubelen uit India. Deze prachtige ebbenhouten schrijfkist met zilverbeslag is een voorbeeld van zijn rijkdom. Het dateert uit 1743-44 en bleef tot de veiling in London in het najaar 2019 in het bezit van nazaten. Het was een spannende veiling. Zonder de hulp van Vereniging Rembrandt was de aankoop niet mogelijk geweest.’’
Deze prachtige ebbenhouten schrijfkist met zilverbeslag was eigendom van VOC-koopman Jan Albert Sichterman. Collectie Groninger Museum/Foto Heinz Aebi
,,Een oudere Engelsman bracht deze zogenaamde mee. Het is in het Groninger Museum op zijn plaats omdat het een aandenken van zijn grootvader was aan het Engelse Kamp. Dat lag achter de gevangenis. In het van hout opgetrokken kamp waren tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-18) Engelse krijgsgevangenen opgesloten. Deze Engelse soldaten waren marine-reservisten. Het mag niet verwonderen dat daar werden gemaakt. Borduurwerken van wol die vanouds op de Engelse oorlogsschepen werden gemaakt in de vrije tijd. Deze laat de vlaggen zien van de geallieerden, seinvlaggen, een reddingboot en een foto van Jack William Murray met als onderschrift Groningen.’’
Een Britse marine-soldaat die tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Engelse Kamp zat, maakte deze woolie. Dit zijn borduurwerken van wol die vanouds door bemanningsleden op de Engelse oorlogsschepen werden gemaakt. Foto: Marten de Leeuw
Een bevrijdingsrok
,,Na de Tweede Wereldoorlog was het enige jaren gebruik dat vrouwen bij de viering van Bevrijdingsdag een nationale feestrok droegen. Dit sloeg in Groningen en vooral in Winschoten erg aan. Dit exemplaar van Antje Heikens komt uit Winschoten. De Belgische en Poolse vlag en de Maple Leaf gaf aan dat Oost-Groningen niet alleen door Canadezen maar ook door Polen en Belgen was bevrijd. De rok vormde ook het begin van een studie naar Groningse bevrijdingsrokken. In 2020 bij 75 jaar bevrijding waren er 70 stuks achterhaald en konden er 35 tentoongesteld worden. Een feestelijk gezicht. Helaas ging door corona de tentoonstelling pas maanden later open. Maar een mooi boekje houdt nu de rokken levend.’’
Na de Tweede Wereldoorlog was het enige jaren gebruik dat vrouwen bij de viering van Bevrijdingsdag een nationale feestrok droegen. Collectie Groninger Museum /Foto Marten de Leeuw
,, is een mooi voorbeeld van de fijnschilderkunst van Elisabeth Geertruida Wassenbergh (1729-1781). Vier van de negen schilderijen van deze Groningse schilder zijn de laatste vijftien jaar aangekocht. Het Groninger Museum kan daardoor een beter beeld geven van haar werk. Zij blijkt behalve portretten en genrestukjes ook landschapjes te hebben geschilderd. Wie dit schilderijtje van een dienstbode die de aangekochte vis laat zien aan haar bazin in het echt ziet, zal verbaasd zijn over de nauwkeurigheid van de stofuitdrukking. Alles minutieus geschilderd en daardoor een lust voor het oog. Sommige van Wassenberghs schilderijen hadden een ondeugende ondertoon die in de 19de eeuw niet meer gewaardeerd werd.’’ Het schilderij is onderdeel van de tentoonstelling .
Terug van de Vismarkt is een mooi voorbeeld van de fijnschilderkunst van Elisabeth Geertruida Wassenbergh (1729-1781). Collectie Groninger Museum/Foto Marten de Leeuw
Een leven als een roman
,,Albarta ten Oever (1772-1854) was in haar tijd een bekende stadse kunstenaar en kunstverzamelaar. Haar leven was aanleiding voor een roman. Zij woonde in de Poelestraat, in het huidige uitgaansgebied in de binnenstad. Tot voor kort had het Groninger Museum van haar werk slechts een kleine aquarel. De aankoop van enkele schilderijen werd versterkt door schenking. Ten Oever had zich gespecialiseerd in landschappen. Zij had een buitenverblijf in Schipborg bij de Drentse Aa en de inspiratie voor haar werk deed ze onderweg naar haar buiten op.’’ Het schilderij is onderdeel van de tentoonstelling .
Albarta ten Oever (1772-1854) was in haar tijd een bekende Groninger kunstenaar en kunstverzamelaar. Collectie Groninger Museum/Foto Marten de Leeuw
Groningens Ontzet
,,Gouden penning op honderd jaar Reductie. Deze gouden penning werd in opdracht van het Groninger stadsbestuur geslagen bij het eeuwfeest van de Reductie. De overeenkomst waarbij Stad en Ommelanden terugkeerden in de Republiek der Verenigde Nederlanden. De penning werd ontworpen door een muntmeester en zilversmid Johan van Rickinga uit de stad Emden. Vanouds waren er vele contacten tussen die stad en Groningen. De penning werd in een grotere oplage in zilver geslagen. Daarnaast werden er enige in goud gemaakt. Die laatste zijn nu extreem zeldzaam. Op de penning staat het aangezicht van Groningen met een geharnaste man met het wapen van de stad op zijn schild. Leuk detail is de windwijzer van de Martinitoren. Uiteraard zoals Stadjers weten: een paard.’’
Deze gouden penning werd in opdracht van het Groninger stadsbestuur geslagen bij het eeuwfeest van de Reductie. Collectie Groninger Museum /Foto Marten de Leeuw