Professor Lautaro Roig Lanzilotta is gespecialiseerd in de verborgen geheime (apocriefe) christelijke geschriften, die niet in de Bijbelse canon zijn opgenomen. Foto Corné Sparidaens Corn� Sparidaens
Pasen is het belangrijkste christelijke feest, waarbij Jezus’ opstanding uit de dood wordt gevierd. In de eerste eeuwen was dat lang niet voor alle aanhangers van de jonge godsdienst het belangrijkste thema.
Met Pasen vieren christenen de wederopstanding van Jezus Christus. Op Goede Vrijdag stierf hij, aan het kruis genageld op Golgotha. Op de derde dag stond hij op uit de dood, volgens de verhalen in de Bijbel. Voor niet-gelovigen betekent Pasen een paar dagen vakantie of het bijwonen van een uitvoering van Bachs of . Voor gelovigen is het een tijd van bezinning en stilstaan bij het lijdensverhaal.
Hoe werd er in de begintijd van het christendom tegen dat lijdensverhaal aangekeken? „Aan het leven en de dood van Jezus van Nazareth werd op heel diverse manieren betekenis gegeven door zijn eerste volgelingen”, zegt professor Lautaro Roig Lanzillotta. „Het vroege christendom was nog veel pluriformer dan het christendom nu. Zo was voor gnostische christenen de lichamelijke opstanding helemaal geen onderwerp. Integendeel.”
De Spaanse godsdienstwetenschapper is sinds kort hoogleraar Nieuwe Testament en Vroeg Christendom aan de Rijksuniversiteit Groningen. Begin deze maand hield Roig Lanzillotta (52) zijn oratie, waarin hij zijn publiek voorhield dat het beeld dat wij van Jezus hebben altijd een ideaalbeeld is. Of het nu gaat of om Jezus als verlosser, Jezus als wonderdoener, Jezus als wijsheidsleraar, of Jezus als drager van gnosis, de geheime goddelijke openbaring.
„Jezus heeft zelf niks geschreven”, zegt Roig Lanzillotta. „Het oudste evangelie in het Nieuwe Testament, dat van Marcus, is in de jaren zeventig geschreven. Dat is veertig jaar na Jezus’ dood. Misschien zijn de oudste delen van het Thomas-evangelie – een verzameling uitspraken van Jezus die niet in de Bijbel is opgenomen – ergens in de jaren vijftig geschreven. Maar dan zitten we nog steeds twintig jaar na dato: een kloof die niet te overbruggen is.”
We zullen ons erbij neer moeten leggen dat we de aardse Jezus nooit zullen leren kennen, meent Roig Lanzillotta. „We hebben geen archeologische of externe bronnen. De mensen die over hem schreven hielden allemaal van Jezus. Ze schreven ideale biografieën over wat Jezus voor hen betekende, iets dat overigens heel gewoon was in de klassieke oudheid.” Zelfs het recente beeld van de historische Jezus als voorvechter van sociale rechtvaardigheid kun je zien als zo’n ideaalbeeld.
De kloof met de historische Jezus is onoverbrugbaar
Wie Jezus werkelijk was en wat hij 2000 jaar geleden nou precies onderwees, is opgelost in de mist der tijden. „Ik zie het zo: je hebt een leermeester die rondtrekt met zijn volgelingen. En allemaal interpreteren ze zijn boodschap op een andere manier. Afhankelijk van achtergrond, verwachtingen, culturele ontwikkeling, et cetera, werden dezelfde woorden van Jezus op verschillende manieren opgevat en verder ontwikkeld. Daarom zien we in de eerste eeuwen zo’n enorme diversiteit aan christelijke stromingen.”
Roig Lanzillotta trekt de vergelijking met de Griekse filosoof Socrates. „Die heeft zelf ook niks geschreven maar wel verschillende volgelingen gehad: Plato, Xenophon, Antisthenes, noem maar op. Uit hun teksten rijzen totaal verschillende beelden van Socrates op. Die van Xenophon is een heel vulgaire, volkse figuur. Bij Plato is hij juist heel verheven, bijna goddelijk. Hoe Socrates werkelijk was? Misschien ergens er tussenin, maar we weten het gewoon niet.”
De veelvormigheid van het vroege christendom is lang verhuld gebleven door de dominante positie van de orthodoxe leer. De vele vroegchristelijke geschriften die niet in de Bijbel zijn opgenomen, waren lange tijd onbekend of werden genegeerd. „Het Nieuwe Testament, dat pas in de vierde eeuw vaste vorm kreeg, bevat een kleine selectie van de geschriften die destijds bestonden. Voor elk boek hebben we twintig andere die de Bijbel niet hebben gehaald. Er waren veel verschillende evangeliën, handelingen van apostelen, brieven en openbaringen.”
Roig Lanzillotta is gespecialiseerd in de zogenaamde apocriefe (‘verborgen’, ‘geheime’) christelijke geschriften, die niet in de Bijbelse canon zijn opgenomen. Een van de grootste bronnen van die vroegchristelijke teksten is de Nag Hammadi-collectie, die je als de christelijke tegenhanger kunt zien van de joodse Dode Zeerollen. In 1945 werd bij het Egyptische plaatsje Nag Hammadi een kruik opgegraven met 13 leren banden, die in totaal 52 voornamelijk gnostisch-christelijke geschriften bevatten.
Daaruit rijst een heel ander beeld van Jezus op. „De canonieke, Bijbelse evangeliën focussen allemaal op de kruisiging, dood en opstanding van Jezus, en de verlossende kracht daarvan. Voor de meeste mensen nu is dat hét verhaal. Maar in de begintijd van het christendom deden heel veel andere verhalen de ronde waarin met geen woord gerept werd over Jezus’ dood. Er was bovendien enorm veel discussie over wat ‘opstanding’ eigenlijk betekende.”
Neem het Thomasevangelie, waarvan de volledige tekst pas bekend werd dankzij de vondst bij Nag Hammadi. „Hoe begint dat? ’Dit zijn de verborgen woorden van de levende Jezus.’ Het gaat hier niet om een gekruisigde en opgestane Jezus, maar om ‘de verlossende kracht van de levende Jezus’.” Juist dit evangelie, dat niet in de bijbel is opgenomen maar wel tot de oudste christelijke teksten behoort, was voor gnostische christenen erg belangrijk.
„De meeste gnostici denken dat de echte opstanding een geestelijke is. Lichamelijkheid is voor hen vaak juist erg problematisch. Sterk vereenvoudigd kun je zeggen dat het voor gnostische christenen draaide om de bevrijding van de goddelijke vonk die in ons allen zit. Maar ook de gnostiek zelf kent een enorme diversiteit aan stromingen en teksten. En verschillende visies op Jezus.”
Was Jezus goddelijk of mens? Of werd hij goddelijk ‘omdat de goddelijke Christus-eon op hem neerdaalde’, zoals in sommige teksten staat? „In gnostische evangeliën verschijnt Jezus aan zijn volgelingen op de Olijfberg om hen te onderrichten over het ontstaan van de kosmos, de betekenis ervan, en het doel van het leven. Die lijn is een voortzetting van het Thomas-evangelie, waarin Jezus als wijsheidsleraar optreedt. Ook in het Johannes-evangelie vind je dat trouwens tot op zekere hoogte terug.”
Want dat is een ander aspect dat door de studie naar niet-Bijbelse, vroegchristelijke teksten veel duidelijker is geworden: ook in het Nieuwe Testament zelf zijn sporen terug te vinden van verschillende stromingen en opvattingen. De canonieke Bijbelteksten zijn allerminst eenduidig. Zo wordt in de alleen gesproken van een geestelijke opstanding, terwijl ook de apostel Paulus in zijn brieven geen uitgesproken positie inneemt.
Daarnaast vertelt Paulus in zijn brieven over christenen die niet in de opstanding uit de dood geloofden. „Ook dat laat zien dat onder de eerste generatie christenen veel discussie was.” Toch zijn er ook vandaag de dag nog wetenschappers die in het onderzoek naar Jezus en het vroege christendom de apocriefe geschriften als ‘niet-relevant’ terzijde schuiven. Vaak wordt daarbij als argument gebruikt dat het overgrote deel van deze geschriften in de tweede eeuw en later is geschreven.
Dat wordt gezien als bewijs dat ze minder authentiek zouden zijn dan de Bijbelse geschriften, die uit de eerste eeuw stammen. „Dat is niet terecht”, zegt Roig Lanzillotta. „Als ouderdom een argument zou zijn, kun je ook zeggen dat sommige lagen uit het Thomas-evangelie het dichtst bij Jezus staan.” Belangrijker dan de ouderdom van de geschriften is volgens Lanzillotta echter het gegeven dat alle teksten teruggaan op denkbeelden die al bij de eerste generaties christenen tot ontwikkeling kwamen.
„Door alle teksten serieus te nemen, kunnen wij beter begrijpen hoe het christendom zich in de begintijd heeft ontwikkeld.” In zijn oratie legde Roig Lanzillotta een direct verband tussen de gnostische christelijke geschriften en de mythen van de Griekse filosoof Plato en een van zijn navolgers, Plutarchus. „In mijn onderzoek probeer ik de culturele en filosofische context te reconstrueren, waarbinnen de eerste christenen tot hun ideeën kwamen.”
Zo legt hij de fundamenten bloot van de verschillende ‘ideaalbeelden’ van Jezus, die zijn volgelingen creëerden. „Want, zoals eerder gezegd: het zijn allemaal ideaalbeelden. De kloof met de historische Jezus is onoverbrugbaar. En als we aannemen dat ze allemaal ideale reconstructies maakten van de werkelijkheid, dan maken die vijftig jaar verschil in ouderdom niet zo veel uit.”
Toch ligt de focus in het onderzoek naar het vroege christendom nog altijd erg op de lijn die uiteindelijk canoniek is geworden. „Die bepaalt nog steeds ons denken, jammer genoeg. Want daarmee raken we de rest van de werkelijkheid kwijt. Dat de gnostische en andere apocriefe geschriften op een gegeven moment werd weggedrukt, is begrijpelijk. Men was bezig om een kerk te bouwen. Dan bestrijd je afwijkende opvattingen. Maar waarom zouden wij dat doen?”
Hoe meer bronnen wij gebruiken om het verleden te begrijpen, hoe beter we ons een beeld van het vroege christendom kunnen vormen, zegt de professor. Wat veel mensen vaak vergeten is dat het Nieuwe Testament als boek pas in de vierde eeuw is ontstaan. „We hebben de neiging om te denken dat het vlak na Christus is geschreven en zo als boek is overgeleverd. Maar de 27 geschriften van het Nieuwe Testament worden voor het eerst samen genoemd bij bisschop Athanasius van Alexandrië in het jaar 367.”
In sommige delen van Syrië werden tot ver in de vijfde eeuw het Thomas-evangelie en de zogenaamde van Tatianus nog gebruikt. „De selectie die in het Nieuwe Testament vorm kreeg, werd dus niet zomaar geaccepteerd.” En dat de Nag Hammadi-geschriften precies in de ontstaantijd van het Nieuwe Testament in een kruik werden begraven, is niet voor niets, denkt Roig Lanzillotta. „Het zou wel heel erg toevallig zijn als dat niks met elkaar te maken zou hebben.”
Tot in het midden van de tweede eeuw bestonden de verschillende christelijke groeperingen naast elkaar. „Valentinus, die nu beschouwd wordt als een belangrijke gnostische auteur, werd nog niet als ketter gezien. Hij leefde in Rome gewoon naast andere christenen die heel andere ideeën hadden. Er was een grote onderlinge tolerantie. Niemand voelde de noodzaak om vast te leggen wat het christendom was en hoe je het moest begrijpen.”
Kerkvader Origenes was de eerste die, tegen het jaar 230, de enorme diversiteit aan christelijke teksten in drie groepen indeelde: acceptabel, twijfelachtig en verwerpelijk. „Alle apocriefe handelingen en sommige teksten uit de Nag Hammadi-collectie vielen binnen de categorie ‘verwerpelijk’.” Een andere kerkvader, Eusebius, neemt aan het begin van de vierde eeuw deze classificatie over. „Vanaf dat moment worden de verwerpelijke teksten systematisch vernietigd en de aanhangers vervolgd.”
Volgens Roig Lanzillotta kun je de opvattingen van de eerste generaties christenen het best omschrijven als web van kennis. „Je hebt van alles en nog wat, en alles loopt door elkaar. Er zijn geen duidelijke lijnen of stromingen, maar alles is met elkaar verbonden.” Pas later ontwikkelde zich daaruit de orthodoxe lijn, die uiteindelijk leidde tot de vorming van het Nieuwe Testament en de andere opvattingen verdrong.
De rol van de apostel Paulus is wat dat betreft illustratief. „In het orthodoxe christendom geldt hij als de belangrijkste apostel. Maar ook voor gnostici was Paulus dé apostel. In verschillende geschriften worden thema’s die Paulus aansneed, uitgewerkt en doorontwikkeld: de structuur van de kosmos, hoe de mens in elkaar zit, hoe het zit met de opstanding, et cetera.”
In de vierde eeuw gingen de gnostici ondergronds, letterlijk (zie de kruik bij Nag Hammadi) en figuurlijk. „Ik denk dat het gedachtegoed wel bleef bestaan, maar niet langer in het openbaar. Dat was te gevaarlijk. De ideeën in de gnostische teksten leven in elk geval tot in de middeleeuwen voort. Je ziet ze soms aan de oppervlakte komen bij vervolgde groeperingen als de paulicianen en de katharen. En in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw zie je ze weer omhoogkomen.”
In die periode ontstond een nieuwe bloeiperiode van de kennis die de geschriften bevatten. „Je ziet ook andere bewegingen opkomen die min of meer op hetzelfde esoterische gedachtegoed teruggaan, zoals de kabbala, joodse platonisten, een opleving van de hermetica – de pagaanse tegenhanger van de gnostiek –, en mystieke teksten.” Door de eeuwen heen is het gnostische denken voortgezet. „In de twintigste eeuw zag je weer een bloei bij mensen als Carl Gustav Jung en Jorge Luis Borges.”
Het is te gemakkelijk om de Nag Hammadi-geschriften als niet-relevant terzijde te schuiven, vindt Roig Lanzillotta. „Dan negeer je dat de mensen die de Nag Hammadi-geschriften schreven en lazen christenen waren die, net als alle christenen vandaag de dag, volgelingen van Paulus waren. Zij dachten net zo goed het gedachtegoed van Paulus verder te ontwikkelen en te waarborgen. Dat wordt niet vaak naar voren gebracht, maar het is wel iets heel belangrijks.”