Een reconstructie van een man uit de middensteentijd. Foto: Erfgoed Uitgevers / Kennis&Kennis Reconstructions
Voor de hunebedbouwers kwamen, was Drenthe een oerwoud dat bewoond werd door mensen met een donkere huid en lichte ogen. Dat is te lezen in een nieuw boek over Drenthe tijdens de middensteentijd. Zeven opmerkelijke zaken over ‘t olde landschap.
1. Het landschap verandert altijd
In Terug naar de Nul vraagt schrijver Frank Westerman zich af wat er gebeurd is met het Drenthe van zijn jeugd. Hij windt zich op over de oprukkende natuur, waarin het verleden ‘kopje onder’ gaat. Wie het boek Jager-verzamelaars in uitgestrekte oerbossen leest, komt erachter dat landschappen altijd veranderen en vroeger veel rigoureuzer dan nu. In de middensteentijd (de periode van 9200 tot 5000 voor Christus) zie je in Drenthe een ontwikkeling van toendra naar taiga naar oerwoud als gevolg van stijgende temperaturen.
Vanaf 7000 voor Christus veranderde Drenthe in een uitgestrekt oerbos, met open bosweides en meertjes, dat werd doorsneden met rivieren en beken. Rendieren en paarden maakten plaats voor bosdieren, zoals edelherten, wilde zwijnen en oerossen. Maar bij de Drenten van toen, die in groepjes van tien tot twintig mensen rondtrokken, op zoek naar voedsel, stond ook kleiner wild en op het menu, net als vis, paddenstoelen, planten, vruchten en noten.
2. Mensen met een donkere huidskleur
Het waren jager-visser-verzamelaars, die (waarschijnlijk) afstamden van nomadische rendierjagers die 14.000 jaar geleden (waarschijnlijk) de eerste moderne mensen in Noord-Nederland waren. Hun verhaal is te lezen in het eerste deel van de serie Archeologie in Drenthe: Van neanderthaler tot rendierjager, over de oude steentijd (paleolithicum). Toen het landschap veranderde trok een deel van de rendierjagers (waarschijnlijk) noordwaarts, een ander deel paste zich aan.
Net als de rendierjagers hadden de mensen in de middensteentijd een donkere huidskleur en lichte ogen. Erg lang waren ze niet: mannen gemiddeld 1,65 meter en vrouwen 1,55. Die fysieke details kennen we dankzij baanbrekend, recent onderzoek naar zogeheten ancient DNA (aDNA). Dat levert ook informatie op over familiebanden, migratiepatronen en ziekten. De botresten waaruit dat aDNA gewonnen is, komen overigens niet uit Drenthe. Daar is alles vergaan.
De kano van Pesse is een van de weinige vondsten in Drenthe van organisch materiaal uit de middensteentijd. Foto: Drents Museum
3. Veel vindplaatsen, weinig organisch materiaal
Sporen van de mensen uit de middensteentijd zijn er genoeg in Drenthe, dat maar liefst 1500 tot 2000 archeologische vindplaatsen uit de periode telt. Maar het betreft veelal louter vuurstenen werktuigen. Geen botten, geen bouwwerken en nauwelijks organisch materiaal. Dé grote uitzondering is de 10.000 jaar oude kano van Pesse, het oudste vaartuig ter wereld, te zien in het Drents Museum.
Ook zijn er bij het Schoonebekerdiep een paar houten paaltjes ontdekt uit de middensteentijd, die wellicht gebruikt zijn bij visvangst. Verder heb je wat bijlen van gewei. En er zijn de haardresten: bodemsporen van plekken waar vuur werd gemaakt. Maar vooral stenen dus. Uit de verschillende vormen, groottes en bewerkingsmethoden van de stenen werktuigen kun je ontwikkelingen afleiden, maar wel met de nodige voorzichtigheid en voorbehouden.
4. De kennis van pollen, klimaat en Doggerland
Gelukkig staat de wetenschap niet stil. Behalve analyses van aDNA, zijn er het klimaatonderzoek en de pollenanalyses. Want stuifmeelkorrels blijven lang bewaard in bodemlagen. Samen met geologisch bodemonderzoek zijn wetenschappers daarom tegenwoordig in staat om zich een goed beeld te vormen van de natuurlijke omgeving in de middensteentijd, die, zoals gezegd, voortdurend veranderde.
Daarnaast zijn er vondsten uit Doggerland, het verdwenen land onder de Noordzee dat in de middensteentijd door de stijgende zeespiegel langzaam onderliep. De zeebodem heeft al veel bijzonder organisch materiaal uit de middensteentijd blootgegeven. Daaronder ook menselijke botten (waaruit aDNA is gewonnen) en bot van een oeros dat versierd is met geometrische figuren.
5. Meer structureel onderzoek is gewenst
Sinds het Verdrag van Malta uit 1992 in 2007 in de Nederlandse wetgeving is verankerd, zijn tal van nieuwe mesolithische vindplaatsen ontdekt, ook in Drenthe. Door de Europese regels voor de bescherming van cultureel erfgoed in de bodem moet er bij alle bouwprojecten archeologisch onderzoek worden gedaan. Gevolg: heel veel nieuwe archeologische informatie over de middensteentijd.
Een wetenschappelijk onderzoeksprogramma, waarin die informatie aan elkaar wordt verbonden, ontbreekt echter. Aan de Rijksuniversiteit Groningen wordt momenteel wel veel onderzoek gedaan naar Doggerland. Maar het grootste deel van de vuursteenvindplaatsen in Drenthe is nauwelijks geanalyseerd, schrijven de auteurs in hun boek Jager-verzamelaars in uitgestrekte oerbossen. Daar wacht een taak.
Een groep prehistorische jager-visser-verzamelaars trekt door het bos op zoek naar voedsel. Foto: Erfgoed Uitgevers
6. Hoe leefde de mesolithische mens?
Ondanks de schaarste aan informatie schetsen de auteurs een mooi, speculatief beeld van het leven in Drenthe in de middensteentijd. De Drenten van toen leefden in kleine familieverbanden, die bestonden uit meerdere generaties. Ze verbleven in tenten, vaak op hoge plekken in het landschap en bij water. Ze hadden ook kleinere jachtkampen.
Ze maakten paden door het woud en met hun boomstamkano’s bevoeren ze het water. De groepen stonden onderling in contact met andere groepen, met wie ze taal, technologische tradities en religieuze denkbeelden deelden. Tijdens contactmomenten, te denken valt aan een soort jaarmarkten, werden voorwerpen en materialen maar ook mannen en vrouwen uitgewisseld.
7. En toen kwamen de boeren
Vanuit Klein-Azië verspreidde zich vanaf 7000 voor Christus een andere manier van leven over Europa. De eerste boeren deden hun intrede, al duurde het nog lang voor ze Drenthe bereikten. Ze waren begonnen met het planten van wilde granen rond de plekken waar ze verbleven en hielden wilde geiten, varkens en runderen die langzaam maar zeker getemd werden.
Rond 5300 voor Christus bereikten ze Nederland. Het waren migranten met een veel lichtere huidskleur. De boeren leefden in veel grotere en steviger onderkomens en introduceerden gebruiksvoorwerpen van aardewerk. Wanneer hun leefwijze ook Noord-Nederland veranderde, weten we niet. We weten wel dat rond 4000 voor Christus in Drenthe de eerste pollen worden aangetroffen van graansoorten die hier van nature niet voorkwamen.
Uit aDNA-onderzoek blijkt dat de nieuwkomers zich op den duur vermengden met de jager-verzamelaars. In Noord-Nederland kwamen de eerste veranderingen tot uiting in de Swifterbandcultuur. Later kwamen de hunebedbouwers van de trechterbekercultuur. Over hen gaat deel 3 uit deze reeks over de geschiedenis van Drenthe.
‘Jager-verzamelaars in uitgestrekte oerbossen’ is geschreven door de archeologen Marcel Niekus en Yuri van Koeveringe.
Boek
‘Jager-verzamelaars in uitgestrekte oerbossen’ is geschreven door Marcel Niekus en Yuri van Koeveringe. Het is verschenen bij Erfgoed Uitgevers. Prijs: 22,50 euro (128 blz.). Het is deel 2 uit de reeks Archeologie in Drenthe.