Ik wil vooruit. Doorrennen, een ritme vinden, mijn eigen tempo zoeken, een weg door de menigte banen. Niet stoppen. Niet nadenken. Niet bij de eerste bocht al vrezen dat het zo niet gaat lukken.
Maar ja.
Mijn veter zit los.
We zijn net een paar honderd meter op weg. Onze startnummers hangen met veiligheidsspeldjes aan onze T-shirts. We zijn amateurs, maar we willen allemaal ons beste zelf laten zien. In de smalle straten van Haren wurmen we langs elkaar heen.
Meestal mijd ik menigten, maar voor de 4Mijl maak ik een uitzondering – vraag me niet waarom.
De losse veter danst langs mijn enkel. Ik vervloek mezelf, slalom tussen al die mensen door naar de kant van de weg. Met het schaamrood op de wangen kniel ik in het gras. Sukkel.
Hoe ouder ik word, hoe slechter ik mijn veters strik. Steeds vaker moet ik door de knieën voor herstelwerkzaamheden. Op straat, tijdens voetbalwedstrijden, op de redactievloer. Ik weet heus nog wel hoe het moet – eerst een knoop, dan een lus, andere uiteinde eromheen en aantrekken – maar ik doe het blijkbaar met steeds minder aandacht.
Niet veel later gaat ook mijn rechterveter los. Natuurlijk. Ik had het kunnen weten. Ik heb ze vanochtend allebei met hetzelfde ongeduld vastgemaakt. Voet nog op de stoel, hoofd al in de broodtrommel.
Veters strikken is een bijzondere handeling. Een subtiele combinatie van logica en timing, die ik pas echt ging waarderen toen mijn kinderen het moesten leren. Voor de oudste, gezegend met een add-brein, bleef het jarenlang een raadsel (welke lus, welk uiteinde, waaromheen?). De jongste keek een paar keer mee hoe het moest, probeerde het een keer zelf en ontrafelde het geheim.
Zoals dat gaat met opgeloste mysteries, verdwijnt daarna de schoonheid. Dan kun je het alleen nog maar verprutsen, zoals ik. Het is net als mijn handschrift: hoe meer ik schrijf, hoe slordiger het wordt. Je verwaarloost de basis.
Even overweeg ik om gewoon maar door te lopen. Op goed geluk, hopen dat ik niet struikel. Maar ik ben hier niet alleen. Straks dondert de massa over me heen. Of erger, een kind.
Ik ga weer door de knieën en ren daarna met twee vaste veters in dubbele knoop naar Groningen. Daar, niet ver voor de finish, heeft iemand op de vluchtheuvel een kartonnen bord voor een vriend opgehangen. ‘Strik je veter, dan gaat het beter’, is er met viltstift op geschreven.
Daarom hou ik soms stiekem toch van menigten: je bent nooit de enige sukkel.