Ik zit op de bank en kijk een stukje van het traditionele nieuwjaarsconcert in Wenen.
Een ellenlang shot van een bebaarde man die op een cello speelt, een shot van een met bladgoud belegde Korinthische zuil, een tot het uiterste geconcentreerde dirigent die heel langzaam zijn baton opheft. De fagotten zetten in. Hun klank is prachtig als een windvlaag van beukenhout en toch smaakt die perfect afgeronde schoonheid mij maar matig. Ik ben afgeleid en wiebel een beetje zenuwachtig heen en weer.
Want ik zit in mijn eentje op de bank. De bedoeling was dat we daar met zijn tweeën zouden zitten, of eigenlijk met zijn drieën, maar de baby die ik in deze krant een tijdje terug aankondigde, neemt uitgebreid de tijd. Ik kan het hem niet kwalijk nemen, het moet heerlijk toeven zijn bij mijn geliefde in de buik. In Wenen laat iemand een uitgebreide roffel op zijn trommel klinken en die klinkt als de o zo ontzettend langgerekte aankondiging van ons kind. Mijn vriendin zegt dat het voelt alsof ze nu haar leven lang zwanger zal blijven.
Een appje: de bevalling is begonnen
Ik stel mij voor dat ik in die Weense concertzaal zit. Ik heb een stoel in het midden van het midden, tussen een Roemeense miljardair in smoking en een prinses in kimono uit de keizerlijke familie van Japan. Naast de Roemeense miljardair zit zijn vrouw in een prachtige jurk te slapen, naast de prinses zit een woedend kijkende hofdame, onophoudelijk punnikend aan de strenge handtas op haar schoot. Midden in het stilste stuk van de Radetzkymars gaat mijn telefoon. Een appje: de bevalling is begonnen.
En terwijl de mars weer aanzwelt (u kent de melodie: ‘tieten kont, tieten kont, tieten kont kont kont’), moet ik opstaan. De hele zaal kijkt mij aan, de hele wereld kijkt via de televisiecamera’s naar mij, wat haalt die onopgevoede rekel zich in zijn hoofd om tijdens deze heilige traditie van zijn stoel te komen? De musici gaan onverdroten door. Ik moet kiezen: langs de prinses of langs de miljardair, de miljardairsvrouw wakker stoten of de minachtende ogen van de hofdame in mijn rug. Ik kies voor het tweede. Zuchtend houdt iedereen zijn knieën in om mij erlangs te laten. Bij de prinses mompel ik nog zachtjes ‘noodgeval’, maar daar hou ik snel mee op, bij de laatste in de rij ben ik vuurrood geworden. Ik haast mij door het gangpad. Bij een bekkenslag stoot ik per ongeluk nog een antieke vaas met een enorm boeket bloemen aan, hij wiebelt vervaarlijk maar valt gelukkig niet. Dan ben ik buiten. Dan snel ik richting mijn verkering. Dan ben ik gelukkig en hou ik onze baby vast.
Ik heb nergens controle over
Maar zover is het nog niet. Terwijl ik vanaf de bank naar de concertzaal in Wenen koekeloer blijft eenieder zitten waar hij zit: de chique gasten, de baby en ik. De dirigent heft zijn baton, laat hem weer neerkomen. Laat hem heen en weer gaan, rust even, heft hem weer op. Secuur bepaalt hij het volume van strijkers, fluiten, hobo’s en pauken. Hij heeft zijn orkest volledig onder controle. Het doet precies wat hij wil.
Ik heb nergens controle over. Ik kan een stukje typen, thee voor mijn verkering zetten en vooral veel ijsberen. Ik kan op mijn handen zitten en hopen. We kunnen naar de laatste keer vuurwerk met zijn tweeën kijken. Meer niet.