Laatstleden zaterdag, de 20ste april, vierde ik mijn zoveelste verjaardag.
Teneinde een spontane aubade door bewonderaars en ander huldeblijk te vermijden, wijken wij dan elk jaar uit naar een geheime locatie, gekozen door De Relatief Jonge Vrouw Die Erop Toeziet Dat Ik Niet Naast Mijn Schoenen Ga Lopen. Deze keer was dat Den Haag, waar ik weliswaar in de buurt geboren ben, maar dat ik eigenlijk niet ken.
Dat bleek al toen ik, op weg naar de herberg waar wij feestelijk wilden tafelen, onverhoeds langs het huis kwam waar blijkens een opschrift Spinoza gewoond had, met om de hoek het eveneens van een bordje voorziene ‘Spinozapoortje’. Daartussenin bevond zich een restaurant, dat genoemd was naar het hoofdwerk van deze beroemde Nederlandse wijsgeer, Ethica (woordspeling niet uitleggen!). Als ik dat geweten had, hadden we daar gereserveerd.
Op Scheveningen
Gezien de door mij bereikte leeftijd was het juist en passend dat wij daags nadien geen speeltuin, maar op Scheveningen de begraafplaats Ter Navolging bezochten, in 1780 de eerste dodenakker die te onzent buiten de bebouwde kom werd aangelegd. Daarvóór begroef men zijn ontslapenen in kerken in de stad, wat de uitbraak van pest en gelijksoortige epidemieën bevorderde. De aan dit initiatief ten grondslag liggende hygiënische vooruitgangsgedachte verklaart de zonderlinge naam.
Inmiddels is het kleine hofje in de duinen opdringerig door latere stadswijken omgeven, en je moet doorhebben waar de ingang is, anders loop je eraan voorbij. Gedurende de ook in andere opzichten barbaarse jaren 70 heeft men overwogen het op te heffen, maar daar is gelukkig nog net op tijd een stokje voor gestoken.
Betje Wolff en Aagje Deken
Onder de eersten die hier ter aarde werden besteld, waren de schrijvende vriendinnen Betje Wolff en Aagje Deken, over wier innige band, al naar gelang de invalshoek van de onderzoeker of onderzoekster, van alles beweerd is. Waren ze wat men tegenwoordig lesbisch noemt, of was hun omgang louter platonisch? In ieder geval waren ze onafscheidelijk, en wrochtten ze zelfs hun gedichten getweeën.
Literatuurwetenschappers kunnen in hun werk onmogelijk vaststellen wie wat geschreven heeft. Hun bekendste boek, De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, onze in 1782 verschenen eerste roman-in-brieven, wordt nog steeds uitgegeven, zij het een paar jaar geleden in een zogeheten ‘hertaling’ van Tonnus Oosterhoff.
Betje ging heen op 5 november 1804, Aagje negen dagen later. Ze werden onder één steen bijgezet, waarvan nu alleen nog een gedenktegel in de muur getuigt, aangezien hun graf, in tegenstelling tot dat van de ook op Ter Navolging te vinden politicus Groen van Prinsterer, geruimd is.
Strofe van eigen makelij
In een hoekje rust, samen met zijn veel later gestorven echtgenote, de Groningse geschiedkundige Ernst Kossmann, die ik redelijk goed gekend heb. Geheel in stijl wordt van beiden op de zerk de doctorstitel vermeld. Ik herinner me dat tijdens zijn uitvaart, ruim twintig jaren her, de dienstdoende dominee aan de vers gedolven groeve het Onze Vader zegde, maar daar, omdat het woord Gods volgens hem een pakkende frappe ontbeerde, nog een strofe van eigen makelij aan toevoegde. Sommige voorgangers hebben deerlijk behoefte aan een levensgezellin (of voor mijn part -gezel), die hen een beetje bij de les houdt.