De man die met zijn handen in zijn zakken schaatste reed zo hard voorbij dat ik de neiging had hem te waarschuwen. Als je valt heb je geen tijd meer om ze uit je zakken te halen en jezelf op te vangen.
Ik zei niets. De man was geen kleuter.
Het zou overigens best kunnen dat hij zich op dat moment wel zo jong voelde. Ikzelf was die middag in ieder geval zo blij als een kind en aan de gezichten op het ijs te zien, stond ik niet alleen in die emotie.
De man viel niet. Mijn vader wel. Verloor zijn evenwicht toen hij zich omdraaide om een foto van mij te maken. Op zijn stuitje. Ook met een telefoon in je handen is vallen een slecht idee.
Mijn vader stopte niet met foto’s maken. Het voelde alsof we op vakantie waren, al spijbelde ik slechts een paar uurtjes van mijn werk en schaatsten we op vijf minuten van het huis van mijn ouders.
IJs verandert alles.
We maakten filmpjes van oranjeroze riet bij de ondergaande zon die weerkaatste op het zingende ijs en deelden die in de familieapp. Mijn broer, ziek op de bank, stuurde een bleke selfie terug uit Amsterdam en bevangen door de schaatskoorts wensten we hem niet eens beterschap.
Glijdend tussen het riet dacht ik aan twee jaar geleden, toen het ijs slecht en de slag van mijn vader onzeker was. Hij viel een paar keer. Natuurlijk weet je dat er een dag komt waarop je vader zichzelf niet meer kan opvangen (zelfs niet met zijn handen behoedzaam uitgestoken) maar daar op dat hobbelige meer voelde ik voor het eerst hoe dat zou kunnen zijn.
Dit jaar was het ijs zo mooi dat je er met je handen in je zakken op kon hardschaatsen, en ook mijn vader ging als een speer. Handen op de rug, kalme slag. Het enige wat hij nodig had, zo bleek, waren andere schaatsen.