Een kennis van mij voorzag, lang geleden, in zijn karige onderhoud door het vertalen van boekjes uit de oorspronkelijk Engelse Jasmijn-reeks. Dat is (ik leg dit uit ten behoeve van mijn zonder uitzondering op een hoger intellectueel niveau verkerende lezers) een eindeloze serie romannetjes, waarin de heldin na aanzienlijke moeilijkheden en misverstanden de op bladzijde één geïntroduceerde ideale man verwerft, die onveranderlijk stoer, sterk, steenrijk en van standing is. Daarnaast heb je de Bouquet-reeks, waar de romance volgens precies hetzelfde stramien verloopt.
In de loop der jaren zijn er allengs meer en uitgesprokener erotische scènes in de verhalen geslopen, al wordt de grens naar pornografie nimmer overschreden. Wel wekken die passages doorgaans nog meer gêne op dan in ‘serieuze’ literatuur. Het beschrijven van intimiteit is één van de heikelste opgaven die een auteur zich stellen kan (het is geen toeval dat er in Nabokovs Lolita, dat toch een reputatie op dit gebied heeft, geen onvertogen woord voorkomt).
De intrige van die boekjes is in grote trekken die van Jane Austens Pride and Prejudice uit 1813, waarin allerlei hindernissen genomen moeten worden voor Elizabeth Bennet haar Mr Darcy in de armen kan sluiten. Het lijkt me oersaai steeds een eendere geschiedenis verteld te krijgen, maar voor veel lezeressen schijnt het zeer verslavend te werken.
Ik heb me indertijd eveneens aan zo’n verdietsing gewaagd
Af en toe besteedde mijn bovengenoemde kennis een vertaling uit, waarbij hij een percentage van het honorarium voor zichzelf behield, omdat hij immers als tussenpersoon was opgetreden. Soms ook aan zijn toenmalige levensgezellin, die de brontaal slechts matig beheerste; zo gaf zij Austrian weer met ‘Australisch’ en Zeus in an eagle’s disquise met ‘Zeus in de gedaante van een egel’. Kennelijk legde de eindredactie de lat niet hoog.
Ik heb me indertijd eveneens een keer aan zo’n verdietsing gewaagd, en dat geploeter behoort tot de verschrikkelijkste herinneringen uit mijn leven. Ik gaf er de brui aan toen halverwege de vertelling de staalblauwe ogen van de mannelijke hoofdfiguur plotseling reebruin bleken te zijn.
Het hele boek door is er iets raars met die naam
Kortelings boog de leesclub van mijn vriendinnetje zich over het verschijnsel. Daarbij werd niet over één nacht ijs gegaan: eerst werd de eraan gewijde studie van de Denkster des Vaderlands Marjan Slob, Foute Fantasieën, geraadpleegd, en vervolgens lazen de dames als veldwerk Tijdelijke Passie? van Bella Mason; u ziet: met titel en schrijfster, net als bij echte literatuur.
De held heet hier Lord Lucas Hastings, en het hele boek door is er iets raars met die naam. Het verliefde meisje Emma vraagt: „Lucas, mag ik je wat vragen? [... ] Waarom mag iedereen je Lucas noemen?” - „Bedoel je waarom ik iedereen me Lucas laat noemen behalve jou? [...] Omdat jij de enige bent die me Lucas noemt, Emma.”
Verderop: ‘„Lucas, wat leuk om je weer te zien”, zei Lauren vriendelijk. „Goed om jou ook weer te zien, Lauren”, zei hij beleefd, „en noem me maar Lucas.” Tegen het eind: ‘„Lucas, je hoeft geen sorry te zeggen. Je bent vanaf het begin duidelijk geweest” - „Noem me alsjeblieft geen Lucas”, smeekte hij.’
Ik denk niet dat het leesclubje hierdoor aan het genre verslingerd is geraakt.