Actrice en schrijfster Nhung Dam. Foto: Marco Keyzer
„Ho, ho, ho, wat komen jullie hier doen?”, roept de gastvrouw van het theater. We willen met het team voor de voorstelling een kopje koffie halen in de artiestenfoyer.
De vrouw herkent mijn licht- en geluidstechnicus niet, de twee mannen die haar die middag keurig een handje hebben gegeven. „We spelen hier vandaag’’, zegt Job. De vrouw kijkt naar mijn gezelschap, vier grote, witte mannen, en vervolgens naar mij. „En zij dan’’, terwijl ze naar me wijst, „hoort zij ook bij jullie?” Er valt een stilte. „Nou’’, zegt Jasper, „zíj speelt de voorstelling.”
Youp moet rustig eten
We worden gevraagd stil te zijn, want Youp van ‘t Hek zit te eten. We zien rechts van ons de cabaretier zitten met zijn team. Youp speelt die dag in de grote zaal van het theater. Hij krijgt deze commotie niet mee. „Nou, een kopje koffie’’, zucht de vrouw, „kan eventueel, maar wel zachtjes en alleen dáár.” Ze wijst naar een donker plekje in de hoek van de foyer. Ze herhaalt: „Want Youp moet wel even rustig eten voor hij gaat spelen.”
Mijn eerste reactie is afdruipen. Ik fluister naar mijn technici dat we maar naar onze zaal moeten gaan. Maar dan denk ik: nee, dit is heel fout. Ik draai me om en vraag de vrouw: „Is de artiestenfoyer niet voor álle artiesten? Of zijn alleen de grote sterren hier welkom?” De vrouw wappert met haar handen: „Zeg, wil jij even rustig doen? Ik zeg toch dat jullie dáár kunnen zitten.”
China? Filipijnen? Japan?
Niet welkom zijn, is een gevoel wat diep zit bij mij. We speelden de afgelopen week ver van huis, waren moe. Elke avond een voorstelling diep in het zuiden. Ik had af en toe zelfs een beetje heimwee.
Het was een week waarin het team van dichtbij zag hoe regelmatig het nog voorkomt dat ik om mijn ‘anders-zijn’ eruit word gepikt. De dag ervoor nog, in een andere speelstad. Ik bedacht vanaf het station met een ov-fiets richting het theater te gaan. Met de fiets in mijn hand, vraagt de NS-medewerker: „China? Filipijnen? Japan?” Ik kijk hem beduusd aan, wil alleen maar dat hij mijn fiets scant. Ik weet er nog net uit te kramen: „Van hier.” De man zegt: „Nee, je roots. Indonesië?” „Ik ben hier geboren’’, zeg ik. „Nee’’, roept hij, „niet van hier, genetisch bedoel ik, waar kom je genetisch vandaan?” Die avond hangt er als klap op de vuurpijl op de borden in de schouwburg waar ik speel een foto van mij, met daaronder niet Nhung Dam, maar met ‘Neil Young’.
Excuses
De directrice van het eerstgenoemde theater komt voor aanvang nog even naar mijn kleedkamer. Ze biedt haar excuses aan. Dat is heel netjes. Ze licht toe: „De gastvrouw is gewoon een beetje zenuwachtig omdat Youp in huis is.” Ik vraag of ze naar onze voorstelling komt kijken. „Nee’’, zegt de directrice verheugd, „ik mag de bloemen uitreiken bij Youp.” Vlak voor aanvang zeg ik tegen mezelf: Je hoeft aan niemand te bewijzen wie je bent, waar je vandaan komt.