Naarmate de jaren vorderen, poog ik steeds vaker dingen te vergeten waar ik niet graag aan terugdenk. Dat lukt natuurlijk niet; integendeel, juist de herinneringen waar je helemaal geen boodschap aan hebt, dringen zich op.
Waarom het zo werkt, moet u aan Douwe Draaisma vragen, die al zijn hele leven onderzoek doet naar de functie van het geheugen.
Het stadje waar ik mijns ondanks mijn knapenjaren heb doorgebracht, zou ik bijvoorbeeld graag uit mijn gedachtenis verwijderen, maar dat gaat niet. Als ik het niet zelf doe, zijn er wel anderen die erover beginnen. In ieder interview naar aanleiding van een nieuwe publicatie van mijn hand komt die jeugd ter sprake, en moet ik weer vertellen hoe zwaar het me viel kind te zijn.
Voetballende speelkameraadjes
Vooruit dan maar. Het ergste waren de eerste jaren, toen ik nog niet kon lezen. Mijn ouders en zusje werden zelden zonder boek waargenomen, en ik verveelde me dood. Dat ging na een tijdje gelukkig over, maar toen bleek dat mijn lectuurverslaving in het geheel niet gedeeld werd door voetballende speelkameraadjes, met wie ik ook verder weinig gemeen had.
Terugkijkend lijkt het of het nadrukkelijk niet genoemde stadje louter door zonderlingen bewoond werd. Zo verbleef er bij ons in de straat een accountant, over wie het gerucht ging dat hij allergisch was voor zijn echtgenote: telkenmale wanneer hij haar liefdevol wilde benaderen, overviel hem een niet te beheersen niesbui. Pas na maanden kwam hij erachter dat het niet zijn vrouw was die deze reactie bij hem opriep, maar de hond des huizes.
Om de hoek hield een notaris kantoor, die in een avontuurlijke bui een naamloze vennootschap had opgericht, en gedurende een vraaggesprek daarover in de plaatselijke courant alle namen der vennoten bekend maakte, die zich zonder uitzondering terstond terugtrokken, waarop hij zich nog dezelfde dag verhing. Ik zeg weleens dat ik als schrijver tot mijn dood zou kunnen putten uit de verhalen die over de toenmalige stedelingen de ronde deden.
Gat in de vloer
Voordat wij in de jaren 50 de pastorie die mijn vader was toegewezen konden betrekken, moesten we volgens mijn zuster enige weken in een hotel overnachten, omdat de woning eerst ontsmet diende te worden. Ze beweert dat er een eenzame oude man had gewoond die zijn behoefte jarenlang in een gat in de vloer had gedaan. Ik kan me dat, klein als ik was, niet herinneren, maar het lijkt me sterk; het huis telde bij mijn weten twee wc’s, en het stond niet in een achterbuurt.
(Dat is ook een eigenaardigheid van het geheugen: dat iemand zeker van iets is, terwijl je op je vingers kunt natellen dat het, gezien de tijd waarin het zou moeten spelen, niet waar kan zijn; tegenspraak helpt echter niet – zeker niet bij mijn acht jaar oudere zuster, die mij toch al niet serieus neemt - en kan tot ernstige onenigheid leiden.)
In ogenschouw
Kort geleden ontving ik een schrijven van de huidige bewoonster van het pand, die me volgaarne wil toestaan de omgeving van mijn jongelingschap nog eens in ogenschouw te nemen. Het is met een mengsel van opwinding en bezorgdheid dat ik me binnenkort daarheen begeef.