Iedereen heeft de mond vol over die opgevoerde en levensgevaarlijke obesitasrijwielen, maar onlangs zag ik tot mijn opgetogenheid twee mensen over straat rijden in een omgebouwd botsautootje, wat kennelijk wél mag (kun je een bekeuring krijgen als je met een botsautootje botst?).
Het was een vrolijke aanblik, zo in de nog behaaglijke herfstzon, en oogstte alom goedgunstig bekijks. Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naar de kermissen van weleer.
In het stadje waarvan ik me de naam niet wens te herinneren (laat ik nu maar eens verklappen dat deze door mij steevast gebezigde formulering stamt uit Cervantes’ Don Quijote, waarvan de eerste zin begint met de woorden En un lugar de la Mancha, de cuyo nombre no quiero acordarme, wat in het zeventiende-eeuwse Spaans waarschijnlijk ‘In een dorp in la Mancha, waarvan de naam me niet te binnen wil schieten’ betekent, maar de letterlijke vertaling is in dit verband leuker), in dat stadje dus was het tweemaal per jaar kermis op het plein rond de kerk.
Dat plein heette Marktpléín, met de klemtoon op -plein, zoals men het in het plaatselijke dialect ook over ‘spoor’ékkn’ had wanneer spoorbomen bedoeld werden. Ik kwam oorspronkelijk uit een ander gedeelte van ons koninkrijk, en had moeite met dat soort aspecten van het taaleigen, die ik me niettemin uit lijfsbehoud wel eigen moest maken.
De meeste kermisattracties, zoals de Kop van Jut en de suffe draaimolen, trokken me niet aan, en de achtbaan meed ik angstvallig na één bijna-doodervaring. Voor de amoureuze avonturen, waarom het evenement wijd en zijd vermaard en berucht was, had ik de leeftijd nog niet, en ook de vechtpartijen van allen tegen allen, die toch al het hoogtepunt van uitgaansvermaak in het stadje vormden, waren aan het iele manneke dat ik was minder besteed.
De botsautootjes daarentegen vond ik geweldig. Achteraf denk ik dat me toen al duidelijk was dat ik nooit daadwerkelijk een automobiel zou besturen (dichters met een rijbewijs zijn, in elk geval te onzent, met een lantarentje te zoeken, wat gezien hun legendarische alcoholconsumptie maar beter is ook). Bovendien is het bij botsautootjes - het woord zegt het al – de bedoeling tegen elkaar op te botsen, terwijl dat naar ik begrepen heb in het grotemensenverkeer nu juist niet wordt aangemoedigd.
Pesterige woestelingen
Toch was het ook bij die botsautootjes zaak op je hoede te zijn, en niet tegelijkertijd in het krijt te treden met sommige pesterige woestelingen, wier grootste triomf eruit bestond hun medeweggebruikers zo hard te raken dat ze uit hun wagentje geslingerd werden.
Op kermissen heerst tegenwoordig overal een hels kabaal, maar in die tijd was versterkte muziek nog uitzonderlijk, en als je de waarzegster raadpleegde, kon je het voorspelde onheil nog gewoon verstaan.
Net als in het echte leven, zoals ik later ervoer, was ook op de kermis veel louter schijn. Zo herinner ik mij een met geheimzinnigheid omgeven tent, waarbij een bordje stond met het opschrift ‘Zij heeft er drie, waar ieder ander er twee heeft!’. Het was er druk, en de bezoekers waren naderhand opvallend zwijgzaam. Binnen bleek een opgezette kip tentoongesteld te worden, met één nogal knullig aangebracht extra pootje.