Lang trok ik veel op met een wonderlijk koppel, dat naar de misleidend alledaagse namen Greet en Klaas luisterde.
Ze waren allebei stevig aan de drank, en het moet gezegd dat ik me op dat gebied evenmin kinderachtig betoonde. Beiden rusten al jaren onder ’s Heren vleugels, maar ik moet nog dikwijls aan hen denken.
Klaas was een briljante reclame-ontwerper, door wiens aangeboren traagheid er echter maar weinig uit zijn handen kwam, en hij is nooit zo welgesteld geworden als met zijn talent mogelijk had kunnen zijn. Gelukkig mocht je destijds in vrijwel alle cafés laten opschrijven, zodat zijn dagbesteding door periodieke insolvabiliteit niet noemenswaard werd verstoord.
Midwinterblazen
Greet was tandarts, en in haar vrije tijd een begaafd pianiste, een combinatie die in haar familie meer voorkwam. Daarenboven was ze beeldschoon, en mijn verhouding met haar was ietwat anders van aard dan met Klaas, die daar overigens niet zwaar aan tilde. Het waren andere tijden. Toen ik hem een keer bij het biljart trof in een landelijk ogend jasje, en schertsend vroeg of hij misschien ging midwinterblazen, antwoordde hij: ,,Ik ga wel mee als hoorndrager.” Verder hebben we het er nooit over gehad.
Greet was, naar door deskundigen verzekerd werd, een voortreffelijke vakvrouw, maar het sturen van rekeningen viel haar zwaar, zodat zij waarschijnlijk de enige tandarts in den lande geweest is die uiteindelijk failliet ging. Patiënten moesten wel enigszins wennen aan haar alcoholische tremor, maar op het moment dat ze beroepsmatig bezig ging, bleek die plotseling verdwenen te zijn.
Bezoek Urk
Ze waren in het bezit van een oude deux-chevaux, waarmee we onbekommerd uitgebreide kroegentochten op het Groningse Hogeland maakten. Meestal reed Klaas, die nadat zijn rijbewijs tweemaal was ingenomen geen nieuw document had aangevraagd, wat aan zijn rijstijl iets ongedwongens verleende (‘mij pakken ze niks meer af’).
Eens waren we enige dagen in Amsterdam doorgezakt, en op een zondag door de polder terugtuffend, verklaarde Klaas nog nooit ‘op’ Urk geweest te zijn. Dat vereiste natuurlijk een onverwijlde inhaalmanoeuvre, en we parkeerden onze eend aan de rand van het vissersdorp, onder een bordje met de nét niet rijmende tekst ‘Bezoek Urk, maar ook de kerk!’ alsmede prozaïscher ‘Zondags geen auto’s.’
Tot verbolgenheid van Greet geviel het dat er ter plaatse geen enkele drankgelegenheid geopend was. Ze maakte van haar hart geen moordkuil: ,,G*dverdomme, wat een k*tdorp!” Het was er uitgestorven, op een aantal kinderwagens voortduwende vierkante mannen na, die verwonderd opkeken van haar commentaar. Ook haar minirok en lange benen ontgingen hun niet, blijkens menige onverbloemde blik vanonder een donkerblauwe schipperspet.
Net op tijd vertrokken
We liepen over een soort pier, en ik vroeg Klaas of hij, mocht de nood aan de man komen, de zwemkunst meester was. Waar dat niet het geval bleek, leek het me verstandig onze leerzame excursie naar het schilderachtige voormalige eiland te beëindigen vóór de boel uit de hand zou lopen.
Naar mijn gevoel vertrokken we net op tijd, waarna koers gezet werd naar Lemmer (‘De’ Lemmer, schijn je te moeten zeggen), waar ons verscheidene gastvrije etablissementen wachtten. Ik beweer altijd dat het autootje tenslotte louter op onze uitwaseming Groningen gehaald heeft.