Toen ik zo’n twaalf jaar geleden in dit huis kwam wonen, dus niet tijdelijk zoals ik dat eerder deed op een woonboot, studentenkamer of antikraak, had ik alleen een bed. Eén meubelstuk, en verder veel lucht en ambitie om iets te maken van mijn leven in de grote stad.
Een jaar lang zat ik te kijken naar dat bed, midden in een zee van ruimte die ik moest vullen. Geen idee hoe ik dat moest doen. Als je van nul naar een huis gaat, kost dat een godsvermogen: van spotjes tot gordijnen, van een wasmachine tot een tv-meubel. Nooit over nagedacht. Ik groeide op in een sociale huurwoning, met ouders die geen bijdrage konden leveren aan mijn ‘uitzet’.
Ik deed vervolgens aan een soort sluipend verzamelen: een stoel van het grofvuil, een kast van Marktplaats, koopjes van de kringloop – trots dat ik mijn inboedel gratis bij elkaar had weten te sprokkelen. Tot afgelopen weekend. Mijn broertje kwam me helpen klussen. Hij keek mijn woonkamer rond en zei voorzichtig: ,,Je leeft in een situatie die niet met je is meegegroeid, ik vind het zó erg voor je.” Ik lachte. Maar toen besefte ik het: ik woon nog steeds tussen een ratjetoe aan spullen die ooit functioneel waren, tijdelijk, nietszeggend, bedoeld als tussenstop. Terwijl mijn leven al lang verder was gegaan.
Antieke eettafel
Mijn vriendin is het huis van haar overleden ouders aan het leegmaken. Bij het opruimen van een leven blijken spullen allesbehalve neutraal. Wat moet je met die antieke eettafel waar je je hele jeugd aan hebt gegeten, gelachen, ruzie gemaakt? De tafel is groot, donker, uit de tijd. Maar beladen met herinneringen. Die muntenverzameling, tientallen cd’s, een kast vol vergane vakantiesouvenirs; voor buitenstaanders rommel, voor de achterblijvers een tastbare biografie.
We verzamelen, onbewust, alsof spullen ons houvast geven. En misschien doen ze dat ook. Mijn ouders kwamen ooit aan in dit land met niets, behalve de kleding die ze aan hadden. Alles moest opnieuw worden opgebouwd. Bestek kregen ze van de buren, een matras van de kerk. Jarenlang hebben ze op de grond gedineerd, omdat ze geen eettafel hadden. ‘Ach,’ dachten ze, ‘zo erg is dat niet, thuis aten we ook zittend op vloer.’ Hopend op ergens thuiskomen. Op mogen blijven.
Wat moet blijven?
Vrij ondenkbaar in een tijd waarin minimalisme de belofte van rust is. We worden nu gek van wat we allemaal hebben en worden aangespoord om te ontspullen, op te ruimen, los te laten. Ik stel mezelf de omgekeerde vraag. Niet: wat kan weg? Maar: wat moet blijven? Misschien zijn al mijn spullen juist een spiegel van mijn keuzes, mijn verleden, mijn hoop.
Een vol huis is niet per se een huis vol chaos, maar één vol verhalen. Mijn inboedel vertelt me van hoe ver ik ben gekomen. Van grofvuil naar een stukje thuiskomen. Ik zou mijn broertje willen zeggen: ‘Kijk nog maar eens goed naar mijn huis. Het is niet zielig, het zegt heel veel over de kracht die het kost om zonder begin toch ergens te eindigen.’