Er wordt weer vlijtig gestorven dezer dagen; je zou haast zeggen dat het heerst: Maya Wildevuur, Bokito, Huub Oosterhuis. Ook in mijn directere omgeving vallen mensen weg, die ik soms al bijna mijn hele leven gekend heb, zoals onlangs mijn schoolvriend Geerd Haayer.
Onze band dateert uit de jaren 60 van de vorige eeuw, en aangezien hij een paar jaar ouder was, zouden we niet met elkaar zijn opgetrokken, ware het niet dat we in het stadje van mijn jongelingschap allebei in dezelfde week van het gymnasium geschopt werden. In mijn geval was dat omdat ik, tot wrevel van de kalende rector, niet naar de kapper wilde gaan, maar de grond voor zijn verbanning was veel heroïscher: hij had namelijk voornoemde rector de bril van zijn hoofd geslagen (de eerlijkheid gebiedt te vertellen dat de rector begonnen was, maar toch).
Noodgedwongen moesten wij daarna onze opleiding vervolgen in Groningen, wat inhield dat we dagelijks via het spoor een uur heen en terug dienden te reizen, en beestachtig vroeg op het station moesten zijn. Al snel ontdekten we het voordeel dat hieraan verbonden was: eenmaal in de grote stad controleerde niemand onze bewegingen.
Meer in de stationsrestauratie dan in de klas
Waar Geerd een meisje kende met een dusdanig volwassen handschrift, dat de conciërge van onze nieuwe school de vervalste absentiebriefjes zonder vragen accepteerde, verhieven wij de kunst van het spijbelen tot grote hoogte, en brachten meer tijd door in de stationsrestauratie dan in de klas.
Eén van de schaarse keren dat we gewoon onze opwachting zouden maken, was ik in de trein bezorgd over de algebra-les, waarin ik verwachtte een ‘beurt’ te zullen krijgen, terwijl ik niets had voorbereid. Belangstellend vroeg Geerd of hij mijn leerboek mocht inzien, dat hij vervolgens uit het raam wierp, daarmee mijn carrière als typische alfa definitief bepalend.
In die stationsrestauratie is de basis gelegd voor ons beider algemene ontwikkeling, en Geerd ontpopte zich tot een groot kenner van de Mesopotamische talen en cultuur, waar hij indringend over kon spreken. Eens toen hij een vriendinnetje van De Jonge Vrouw Die Mijn Voordeur Deelt het verschil tussen Akkadisch en Soemerisch probeerde uit te leggen, kon ik haar slechts ontzetten met de uitroep: „Geerd, je praat dat meisje helemaal plat; dat kan toch niet je bedoeling zijn!”
Gewend aan zijn sterfbed
In de loop der jaren deed hij de meest uiteenlopende kwalen op, die hij evenwel telkens het hoofd wist te bieden. Ooit was hij besmet met een exotische bacterie die allang niet meer mocht bestaan, hij overleefde een hartaanval en een leveraandoening en brak, ten gevolge van een ingewikkelde valpartij, zijn nek. Nu had hij reeds als puber gekoketteerd met een frêle gezondheid, ook ter verwerving van prille maagdekens, dus we waren eraan gewend dat hij op zijn sterfbed lag.
Des te schokkender toen hij uiteindelijk inderdaad doodziek bleek te zijn. Ik poogde hem gedurende de laatste maanden nog op te beuren met een sonnet, waarin ik zijn achternaam vaardig liet rijmen op zijn ‘gebroken draaier’, ‘de Grote Maaier’ en ‘Vriend Hein is een notoire matennaaier’, maar het heeft niet mogen baten. Sit ei terra levis.