De jongen die graag een skater wilde zijn deed zijn trucs op de step. Hij had houvast nodig. Dat zag je vooral aan zijn blik die op zoek was naar contact, maar ook een beetje aan zijn schouders die omlaag hingen, zelfs als hij het hoge stuur van zijn step vasthield.
,,Ze doen het goed hoor’’, zei hij bemoedigend over de kinderen die ik na een verwoede strijd met hun inklapbare steps had meegebracht naar het skatepark.
Zoals alle mechanismen van zogenaamd handig meeneembare kinderspullen die ouders tot razernij drijven, werkte ook dit inklapsysteem alleen maar als je beschikte over vier handen en extra gespierde vingertoppen.
,,Action zeker’’, concludeerde de jongen met een glimlach. Met zo’n soort gevalletje was ook hij ooit begonnen. Inmiddels had hij een zwarte lichtgewicht stuntstep in zijn handen. De stang glom nog, het sta-gedeelte was grijs afgesleten onder zijn gympen.
Hij kwam hier bijna elke dag.
Een helling, een schans en iets dat rolt: veel meer heeft een mens niet nodig in het leven. Je laat los, geeft je over, vliegt en hoopt maar dat je goed terechtkomt. Als je geluk hebt, geniet je van de rit. Kriebels in je buik, wind in je haren.
Bij de echte skaters, die een stukje verderop soeverein relaxed rondhingen, zou de jongen waarschijnlijk nooit horen. Dat was niet onoverkomelijk, hij vond de kick in zijn eentje, helling na helling.
We keken samen naar de steppende kinderen. Zo jong zag je het al: de een had die echte skaters-flow, de ander was net te stijf en voorzichtig.
,,Kunt u zelf ook iets?’’, vroeg de jongen.
Ik dacht aan die keer dat ik een skateboard van mijn kind had gekregen en dezelfde dag nog bij het spelen in de woonkamer op mijn achterhoofd viel. Ik schudde mijn hoofd. In zijn wereld kon ik niks.
,,Schaatsen kan ik wel’’, probeerde ik nog, en plaatste mezelf definitief in de categorie ‘bejaard’. Daarna stortte ik me maar weer op datgene waar ik echt goed in was: schoppen tegen een onwillige inklapstep.