Mijn dierbare voordeurdeelster, die een schier onwaarschijnlijk geduld heeft met mijn nukken en grillen, verwijt mij niettemin twee hebbelijkheden (ónhebbelijkheden zo u wilt): dat ik overal tegen opzie, en me nooit echt op iets verheug.
Terwijl zij zich al weken verkneukelt voordat we op reis gaan, werp ik allerlei ingebeelde hindernissen op, en probeer er in het beste geval helemaal niet aan te denken.
Daar staat tegenover dat ik, zodra we eenmaal op pad zijn, in het stralendst denkbare humeur verkeer, en iedere ontbering blijmoedig het hoofd blijk te bieden. Dan had ik van tevoren ook niet zo hoeven griepen, oordeelt ze terecht.
Tandheelkundige ingreep
Met mijn bezorgdheid omtrent komend onheil is iets vergelijkbaars aan de hand. Zodra de nood aan de man is, ben ik een toonbeeld van koelbloedigheid, en bied elke calamiteit onverschrokken het hoofd. Dat laatste soms letterlijk, zoals onlangs, toen ik een kleine tandheelkundige ingreep moest ondergaan, waar ik dagenlang steen en been over geklaagd had.
Ook die operatie bleek eigenlijk een fluitje van een cent, waar ik me achteraf helemaal niet druk over had hoeven maken, maar de vrees voor de tandarts stamt uit mijn – ach hoe lang al! – vervlogen kinderjaren, toen de boor nog met de voet werd aangedreven. Dat is tegenwoordig een heel ander verhaal; niet voor niets heeft een boek van mij als titel Vroeger was alles beter, behalve de tandarts.
Schots en scheef
Op sommige gebieden in de wetenschap, ik noem de geschiedschrijving of de filologie, is sinds de 19de eeuw niet veel noemenswaardige vooruitgang geboekt, maar voor de medische disciplines, inzonderheid de tandheelkunde, geldt het tegenovergestelde. Honderd jaar geleden wist men amper een andere remedie tegen tand- of kiespijn dan extractie, met veelal ontluisterende gevolgen.
In de film They Shall Not Grow Old uit 2018, over de Eerste Wereldoorlog, toverde regisseur Peter Jackson via een ingewikkeld procedé foto’s uit de loopgraven om tot bewegende beelden. Wat vooral opviel waren de zonder uitzondering schots en scheve gebitten der jeugdige soldaten, om over de ontbrekende tanden niet eens te spreken. Ik bekeek de rolprent met een bevriende hoogleraar orthodontie, die nog nooit zoveel potentiële patiënten bijeen had gezien.
Mond dicht
In onze dagen verloopt een tandartsbezoek vrijwel pijnloos, maar dat was vroeger wel anders. Juist het smartelijke van de behandeling oefende op sommige liefhebbers een grote aantrekkingskracht uit. Tsaar Peter de Grote (1672-1725), die ook graag zelf als beul optrad, was een geestdriftig amateur-tandarts, dat wil zeggen, hij was verzot op het trekken van kiezen, bij voorkeur gezonde, en natuurlijk zonder verdoving. Zijn hovelingen, die toch al weinig reden tot lachen hadden, durfden op den duur hun mond nauwelijks nog open te doen.
In de generatie van mijn ouders droeg bijna iedereen een kunstgebit, en de enkeling die zijn eigen tanden nog had, werd vreemd aangekeken, want meestal was het geen gezicht. Van onze niet van echt te onderscheiden implantaten was nog geen sprake.
Hoe hij het klaarspeelde, blijft tot op heden een raadsel, maar één mijner voormalige schoonvaders heeft tijdens zijn tweede huwelijk het feit dat hij een kunstgebit had tot zijn dood voor zijn vrouw verborgen weten te houden.