Zoals veel schrijflieden, vooral dichters, was Driek van Wissen dol op katten. Gedurende onze meer dan 40-jarige vriendschap heb ik er verscheidene zien komen en gaan, want een kat mag dan negen levens hebben, ze volgen elkaar in rap tempo op.
Zo herinner ik me een uit een Appingedams nest afkomstig katertje, dat logischerwijs Appie genoemd werd, maar ondanks die naam bij nader inzien een vrouwtje bleek te zijn, en daardoor in een identiteitscrisis belandde, en onzeker en schrikachtig door het leven ging.
Daarvoor was er een minder neurotische kater, die Joris heette, en waaraan hij een beroemd geworden en uitbundig gebloemleesd sonnet gewijd heeft (‘Ik heb vanavond, met de poes op schoot, / de onrust uit het beestje weggestreken’). In dat gedicht wordt Joris verondersteld deelgenoot te zijn van ‘het geheim van leven en van dood’, maar deze wetenschap op het laatste ogenblik, ondanks het aandringen van zijn baasje, steeds voor zich te houden.
Diep zielenleven
Hier hebben we te maken met een wijdverbreid misverstand onder poezenliefhebbers, die uit de ondoorgrondelijkheid van hun huisdier concluderen dat het wel met een heel diep zielenleven begiftigd moet zijn. Dat is niet zo. Katten zijn, behalve misschien wanneer het voedsel betreft, nogal dom.
Ik weet dat ik met deze vaststelling menige lezeres op heur hart trap, doch probeert u het maar eens met uw kat over Schopenhauer te hebben, of Kant voor mijn part: dat scheelt slechts één letter, maar het wordt niks.
Het is natuurlijk verstandig zich niet met levensbeschouwelijke vraagstukken onledig te houden, maar ook tamelijk alledaagse problemen stellen poezen voor raadsels. Dat een vogeltje of de kat van de buren aan de andere kant van het raam geen verleiding of bedreiging vormen, is ze bijvoorbeeld niet uit te leggen.
Sfinxachtige eigenzinnigheid
Niettemin is de neiging iets achter hun sfinxachtige eigenzinnigheid te zoeken onuitroeibaar. De dichter Ton Peters heeft onlangs een bundel met 37 kattensonnetten uitgebracht onder de titel Tot Niets Verplicht, die begint met een antwoord op Driek van Wissens Joris. Daarna volgen bespiegelingen van beurtelings de auteur en – cursief gedrukt – de kat zelf, die ook een kennelijke voorkeur voor deze versvorm koestert.
Het zijn vermakelijke, ontroerende en dikwijls tot nadenken stemmende gedichten, waarvan ik er één laat volgen, Herder en Cyprioot, waarin de eeuwige concurrentie tussen man’s best friend, de hond, en ’s mensen ongenaakbare geliefde, de poes, uiteindelijk in het voordeel van de laatste wordt beslist.