Onlangs schoof ik voor een goed doel aan de dis met enige hoogwaardigheidsbekleders (utile dulci: het nuttige met het aangename verenigen, daar is niets tegen).
Het was een geslaagde bijeenkomst; we waren het erover eens dat er iets ondernomen moest worden, en het eten en de wijn droegen bij tot een sfeer van onderlinge eensgezindheid. Het enige waar ik me over verwonderde was dat de twee burgemeesters in het gezelschap voortdurend zo zacht praatten, dat de andere tafelgenoten – de gemiddelde leeftijd lag ruim boven de 60 – hun telkens moesten vragen een mededeling te herhalen. Het ‘Wat zeg je?’ was niet van de lucht.
Wijlen Ger Siks
Zou je, vroeg ik me af, tijdens de opleiding tot hogere ambtsdrager zo gedempt leren spreken, om de aandacht vast te houden, of omdat er toch wel naar je geluisterd wordt? Ik moest onwillekeurig denken aan wijlen mijn vriend Ger Siks.
Ger was een begenadigd kunstenaar, die in zijn tekeningen een ‘griezelige perfectie’ (zoals een aan hem gewijde publicatie heet) bereikte. Hij werkte naar verluidt vele weken aan een prentje van 12 bij 18 cm, maar dan was het ook een meesterwerk. Zijn kunstbroeder Matthijs Röling noemde hem ‘de keizer van het kleurpotlood’.
Daarnaast was hij een geestdriftig cafébezoeker. Ik heb vele uren met hem en zijn collega’s doorgebracht in De Kale Jonker aan het Groningse Zuiderdiep, een gelegenheid die vanwege haar ligging gewild was bij docenten van de academie Minerva. Naarmate de middag vorderde begon Ger zich steeds minder luid te uiten, totdat zijn drinkebroeders muisstil en met gespitste oortjes dichterbij kropen om maar niets te missen van zijn allengs meer samenzweerderige betoog.
Andere wending
Die inspanning werd niet altijd beloond, want aan het waarheidsgehalte van Gers verhalen moest zelfs een tamelijk onnozele toehoorder als ik op den duur gaan twijfelen. De geschiedenis van de 20ste eeuw zou, als je hem mocht geloven, een geheel andere wending genomen hebben, indien Ger Siks destijds, in 1942 te Bourtange, in de wieg was gesmoord. De aanvechtbaarheid zijner vertellingen was evenwel van dien aard, dat ze moeilijk aan de toog te logenstraffen vielen.
Ooit vertrouwde hij me lispelend toe dat zijn vader in het hospitaal zelfmoord gepleegd had door zich op te knopen aan het koordje van de ziekenhuisradio. Daar overspeelde hij zijn hand, want als ervaringsdeskundige wist ik dat zulks niet mogelijk was. Hij kwam er dan ook niet meer op terug.
Vrijwel onverstaanbaar
Natuurlijk zijn er mensen die behept zijn met een zwakke stem, maar daar heb ik het niet over; het gaat om strategisch gebruik van het spreekvolume. De Engelse cultuurdrager Walter Pater (1839-1894) placht voordrachten te houden, waarbij hij zijn stem tot wat hij noemde ’fluitachtige modulaties’vervormde, met gevolg dat hij vrijwel onverstaanbaar was. Op zijn vraag aan Oscar Wilde of hij naar hem geluisterd had, antwoordde die dat hij hem had ‘afgeluisterd’.
Het omgekeerde komt ook voor. Een andere diep betreurde vriend, die zonder versterking moeiteloos een collegezaal met een paar honderd studenten wist te boeien, wees me eens iemand aan in een drukbeklant koffiehuis, terwijl hij me toefluisterde: ,,Dat is een veroordeelde tuchthuisboef!” Als één man keek de hele zaak op.