Protestspandoek tegen de komst van een azc bij de ingang naar de Pionierslaan langs de Borchsingel in Eelderwolde. Foto: Huisman Media
Nederland beschikt over de data en middelen om asielopvang eerlijker te verdelen, stelt Rien Klaassen. Waarom gebeurt dat dan niet?
De Spreidingswet wil dat asielopvang evenwichtig over Nederland wordt verdeeld, naar inwonertal én draagkracht. In de praktijk gebeurt precies het omgekeerde: vooral economisch zwakkere provincies dragen de zwaarste last. Wat de wet beoogt, blijft uit.
In Ter Apel staan inmiddels tenten waar ooit weilanden lagen. Asielzoekers wachten er dagenlang op registratie, terwijl dorpsbewoners hun geduld verliezen. De opvanglocatie is een symbool geworden van overbelasting – voor iedereen die er verblijft, tijdelijk of blijvend.
Die druk werkt tweezijdig. Asielzoekers leven in onzekerheid, maar ook de lokale bevolking ervaart dat de verantwoordelijkheid oneerlijk verdeeld is. Winkels, scholen en buurtbewoners in de omgeving van Ter Apel voelen de druk dagelijks, terwijl het grootste deel van het land slechts toekijkt.
Vooral een verdelingsprobleem
Daarmee is de crisis niet alleen een vluchtelingenprobleem, maar vooral een verdelingsprobleem. De cijfers bevestigen dit beeld. Groningen, Friesland en Drenthe tellen samen nog geen tien procent van de bevolking, maar bieden ruim dertien procent van de opvangcapaciteit: gemiddeld 64 opvangplaatsen per 10.000 inwoners, tegenover 44 elders in Nederland. Hun economische draagkracht ligt bovendien ongeveer vijftien procent onder het landelijk gemiddelde.
Hoewel inwoners van Drenthe volgens het CBS gemiddeld vijfduizend vierkante meter omgevingsruimte per persoon hebben – tegenover zevenhonderd in Zuid-Holland – betekent dat niet dat er ‘plek genoeg’ is. Het grootste deel van die ruimte bestaat uit landbouwgrond en natuur en is niet vrij beschikbaar.
Een groot opvangcentrum legt een relatief zware druk op dorpen met beperkte voorzieningen. In de Randstad is dat juist andersom: minder fysieke ruimte, maar veel meer economische en maatschappelijke capaciteit.
Uitvoering tegengesteld aan doel
De Spreidingswet, sinds begin 2024 van kracht, was bedoeld om dit soort scheefgroei te voorkomen. De wet verlangt een ‘evenwichtige verdeling’, waarbij zowel inwonertal als sociaaleconomische draagkracht meetelt. De uitvoering doet echter het tegenovergestelde: economisch zwakke provincies nemen structureel méér opvang op zich dan de welvarende.
Een hardnekkig bestuurlijk probleem dat de druk in Ter Apel verergert, is de omgang met veilige landers: mensen uit landen die door Nederland als veilig worden beschouwd en vrijwel geen kans hebben op asiel, maar wel opvangplaatsen bezet houden zolang hun procedure loopt.
Ook binnen de Randstad is de spreiding ongelijk
Volgens de Armoede-atlas 2024 leeft in delen van Noord-Nederland ruim vijftien procent van de huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Juist deze regio’s dragen nu de zwaarste opvangtaak. Een rechtvaardige verdeling zou daarom niet alleen naar inwonertal moeten kijken, maar ook naar omgevingsruimte en sociaal-economische draagkracht.
Echte solidariteit
Ook binnen de Randstad is de spreiding ongelijk. Nieuwe opvanglocaties komen zelden in gegoede gemeenten als Bloemendaal of Amstelveen, maar in kwetsbare buurten waar huren laag zijn en sociale problemen al groot.
Echte solidariteit vraagt dat beide ongelijkheden worden erkend. Nederland beschikt over de data en middelen om opvang eerlijker te verdelen. Wat ontbreekt, is politieke wil om de Spreidingswet in haar eigen geest uit te voeren