Henry Drost wijst in de richting waar een beurtschip in 1838 tegen de stenen moet zijn gelopen. Op de achtergrond is het boothuis van de KNRM zichtbaar. Foto: Catrinus van der Veen
De KNRM in Harlingen vindt haar oorsprong in een van de grootste scheepsrampen voor de kust van de Elfstedenstad. Voor het oog van de machteloze Harlingers verdronken in 1838 vijftien opvarenden van een beurtschip.
IJzingwekkend is het verslag in de kranten na 18 oktober 1838. De schipper riep tegen het volk op het noorder havenhoofd dat hij hulp moest hebben. Maar loodsen durven of mogen (vanwege het gevaar en de kosten) het zinkende beurtschip De jonge Buisman niet te hulp schieten in het ‘verschrikkelijke stormweer’.
Opvarenden probeerden zichzelf te redden door op de roef of in het want te klimmen. Rond tien uur ‘s avonds werd schipper Bouke van der Werf door een zware zee van het dek geslagen, kort daarna gevolgd door een van zijn knechten. Ook voor het deel van de passagiers dat aan dek was ‘verminderde elk ogenblik hun getal, daar de golven telkens een van hen in zee sleepten’, schreven de kranten. ‘Hun gejammer was hartverscheurend’.
„Ze waren in het zícht van de haven”, vertelt Henry Drost (83) ontzet. Niet ver van de huidige verkeerstoren moet het schip tegen de stenen zijn geslagen. De voormalige uitgever van onder meer de Harlinger Courant heeft een boek geschreven over de historie van het Harlinger reddingwezen. Dat begint met het verhaal over de scheepsramp van 1838. „Een heel weinig bekend verhaal, ook hier in Harlingen.”
'Het beurtschip van Harlingen in een zinkende toestand in de haven bij Harlingen in 1838', zo luidt het onderschrift van deze pentekening, van een onbekend iemand, gemaakt tussen 1838 en 1850. Collecte: Fries Scheepvaart Museum
Het beurtschip De jonge Buisman was op de namiddag van 18 oktober 1838 uitgevaren op weg naar Amsterdam, maar brak na anderhalf uur zeilen een zwaard in de geul. Het schip maakte rechtsomkeert, maar liep tegen de noorderpier en klapte door ‘de geweldige wind en stroom’ tegen de stenen. Hierbij ging een roer verloren. Het schip dreef af richting Roptazijl en ging daar voor anker, waar een gat in de boeg bleek te zitten. Het schip was ‘zwaar lek’.
Negen mensen gered
Van de 24 opvarenden konden er 9 nog gered worden, valt terug te lezen in de krantenarchieven. Drie Engelse kapiteins van een Engelse stoomboot (Daniel Charrosin, James Atkins en Henry Disney) konden het ‘s nachts niet langer aanzien en voeren tussen één en twee uur met twee sloepen en matrozen uit ‘toen de storm het geweldigst woedde’. Charrosin slaagde erin drie mensen te redden, maar pas tegen de ochtend. Opvarenden klommen in de mast en de touwen in de hoop te kunnen overleven. ‘Houd moed!’, werd ze toegeschreeuwd.
De volgende ochtend voeren de sloepen opnieuw uit, dit keer onder aanvoering van de ‘kloeke zeelieden en heldhaftige stadgenoten’ Simon van der Meer (besteller van het Harlinger veer) en Jacobus Willem Jager. Met de Engelse sloepen wisten ze nog zes mensen ‘behouden aan de wal te brengen’. Vijf gouden en zilveren medailles die de redders kregen, zitten in de collectie van het Fries Museum.
Tiroler zangers
De geborgen lijken werden meteen begraven in Harlingen. Onder de doden bevonden zich een Tiroler zanger en een Tiroler harpspeler. Drie Tiroler muzikanten (Duitsers van 23 en 24 jaar) die de ramp overleefden, zongen bij het graf een droef lied, schrijft Drost in zijn boekwerk. Dat luidt vertaald:
‘Leeft wel en laat ons scheiden,
Want, gelijk ons ‘t hart breekt,
En groot is onze vreugde,
Daar ‘t afscheid treurig spreekt’
Een beurtschip vergaat in vliegende storm. Vermoed wordt dat Rein Miedema met dit aquarel uit 1882 de Harlinger scheepsramp uit 1838 uitbeeldt. Collectie: Fries Scheepvaart Museum
De ‘ontzettende ramp’ met het beurtschip deed de in Rotterdam gevestigde Zuid-Hollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelingen in april 1839 besluiten een reddingsboot in Harlingen te stationeren. Na tien jaar werd de zwaar beschadigde boot echter niet vervangen, omdat die eerste boot ‘van onvoldoende nut’ was. „Dat was een roeiboot. Om hulp te verlenen moest die eerst met een sleepboot het water in gebracht worden”, zegt Drost.
In 1880 kwam er alsnog weer een roeireddingboot. Dit keer door de oprichting van de Harlinger Redding Maatschappij. „Het was een gemeentelijke organisatie, dat was heel bijzonder”, memoreert Drost. In 1910 ging die reddingmaatschappij op in de voorlopers van de KNRM.
Even noodlottig als zeldzaam
Qua aantal doden behoort de schipbreuk tot de grotere rampen die Nederland door de eeuwen heen getroffen hebben. In 1838 schreef de Leeuwarder Courant dat in de nabijheid van de stad Harlingen een ramp had plaatsgevonden, waarvan de jaarboeken van dit gewest slechts een voorbeeld kunnen noemen dat even noodlottig als zeldzaam was. Gedoeld moet zijn op het veerschip dat op 30 november 1675 aan de grond liep en waarbij meer dan vijftig opvarenden het leven verloren.
Henry Drost nabij de plek waar De jonge Buisman in 1838 in zware problemen kwam. Foto: Catrinus van der Veen
„Die grote rampen zijn daarna eigenlijk uitgebleven voor de Harlinger kust. Tegenwoordig is de KNRM een soort wegenwacht op het water, die gestrande jachten los sleept. Dat gebeurt één of twee keer per week”, zegt Drost. Niettemin hebben de Harlinger redders heel wat mensen uit zee gered. Zo zijn er met behulp van de reddingboot Twenthe vanaf 1942 in twintig jaar tijd 88 mensen gered.
Peuter in vijver
Daarvoor zijn met behulp van de eerste motorreddingboot, de vanaf 1923 actieve C. A. den Tex tientallen mensen uit zee gevist. Schipper Sipke Wielenga had 75 reddingen op zijn naam staan. „De laatste was in juni 1960”, vertelt Drost lachend. „Vanuit zijn bejaardenwoning van het rusthuis Casa Cara zag hij een peuter in de vijver vallen. Hij rende naar buiten en sprong in het water om de tweejarige Wimpie Ploegstra te redden.”
Sipke Wielenga op de C.A. den Tex Foto: archief Henry Drost
Over die C. A. den Tex – een van de eerste gemotoriseerde reddingboten van Nederland – heeft Drost nog een bijzondere anekdote. „Het was een wrak. Twee studenten van de Zeevaartschool hebben die boot laten restaureren. Daar hebben ze tien jaar over gedaan. Vorig jaar is de C.A. den Tex met stormweer naar Harlingen gevaren en sindsdien ligt hij hier voor het stadhuis. Met dank aan een achterkleindochter van schipper Sipke Wielenga.”
De opgeknapte C.A. den Tex vaart op 6 juli 2024 de haven van Harlingen binnen. Foto: Henry Drost
Vandaag de dag beschikt de KNRM van Harlingen over een RIB (Rigid Inflatable Boat) en een ruim elf meter lange reddingboot uit de klasse Van Wijk. „Die kost een miljoen”, schat Drost. De afdeling heeft zo’n veertig vrijwilligers.
Levensgevaar
Achter in het boek heeft Drost nog een lange lijst van reddingen tussen 1976 en 1997 opgenomen. „Maar zoals gezegd: vroeger was een geredde iemand die van de dood was bevrijd. Tegenwoordig slepen ze jachten met tien mensen aan boord. Die zijn niet in levensgevaar geweest, maar worden wel opgeteld als geredde. En ja, vanzelfsprekend, ze zijn uit een benarde situatie gered.”
De Harlinger Reddingboot
Op vrijwel alle afdelingen van de KNRM is het zaterdag open huis vanwege Nationale Reddingbootdag. In het boothuis van de KNRM in Harlingen presenteert Drost dan De Harlinger Reddingboot, redders op de Waddenzee. Het boek, samengesteld met hulp van schipper Dirk Klinkenberg, gaat over de meer dan 185-jarige historie van het reddingwerk vanuit Harlingen. Het boek bevat naast tekst meer dan 350 foto’s.