Op een eilandje in de Indische oceaan, dit is echt waar, woont een stam die vrijwel nooit contact heeft met de rest van de wereld.
Het eilandje heet Noord-Sentinel en de inwoners heten dus Noord-Sentinelezen, hoewel ze zichzelf en hun eiland waarschijnlijk totaal anders noemen. Het eiland is klein, zo’n 60 vierkante kilometer, en dichtbegroeid met bos.
Uit dat bos halen de Noord-Sentinelezen alles wat ze nodig hebben: kokosnoten, hout, waarschijnlijk zelfs Indiase everzwijnen. Het enige wat de Noord-Sentinelezen niet uit het bos kunnen halen is vuur.
Bezoek de Noord-Sentinelezen en je wordt vermoord. Niet heel lang geleden zijn er twee gestrande vissersmannen met knuppels doodgeslagen en vervolgens op het strand haastig in ondiepe graven gestopt. Ook een Amerikaanse missionaris die het christendom naar het eiland wilde brengen vond op Noord-Sentinel de dood.
Heel af en toe zijn er in het verleden wel vriendelijke uitwisselingen geweest tussen mensen van buitenaf en de Noord-Sentinelezen, maar die uitwisselingen vonden plaats in de branding, niet op het eiland zelf en gingen bovendien gepaard met het cadeau doen van tientallen kokosnoten. De vijandige uitwisselingen zijn veel talrijker, een helikopter die in 2004 na de tsunami polshoogte kwam nemen, werd beschoten met pijl en boog.
Ik vind de vijandige houding van de Noord-Sentinelezen heel verstandig. Begrijpelijk ook, als je weet wat hen is aangedaan.
In 1880 werd het eiland namelijk bezocht door een Brit, kapitein Maurice Vidal Portman. Dit was lang voordat de Indiase overheid bezoek aan het eiland verbood, lang voordat men wist dat elk contact met de Noord-Sentinelezen voor de eilandbewoners catastrofaal kan aflopen, omdat ze door hun duizenden jaren afzondering geen weerstand hebben opgebouwd tegen voor ons onschuldige virussen.
Dus stuurde kapitein Maurice Vidal Portman zijn schip doodgemoedereerd richting het eiland, dus ging hij zonder na te denken met een grote groep mannen in kleine bootjes aan land. In hun Britse marine-uniformen marcheerden ze het eiland op, met kapmessen zich een weg hakkend en waarschijnlijk zongen ze ook een of ander vals Engels shantylied.
Wat ze diep in het bos verscholen vonden was een klein dorp. Het dorp was verlaten, haastig zo te zien, er lag nog eten op houten borden klaar. In het midden van het dorp lag een enorme stapel as, als was er een vuur voor maanden, misschien wel jaren brandende gehouden. Maar nog opvallender wat er niet was: nergens op het eiland vond de kapitein vuurstenen of -bogen. Het vermoeden rees dat op Noord-Sentinel ooit de bliksem was ingeslagen, waarna de eilandbewoners het ontstane vuur voor decennia aan hadden weten te houden. Nu was dat vuur uit.
Ondertussen is het best mogelijk dat er weer vuur is op Noord-Sentinel. Sinds eind jaren 70 zijn de Noord-Sentinelezen ook de IJzertijd ingegaan, toen er kort na elkaar twee schepen op de rotsen rondom het eiland vastliepen. Het is bekend dat de stam de scheepswrakken heeft onderzocht en dat ze sindsdien ijzeren punten op hun speren hebben in plaats van houten. Het is dus ook best mogelijk dat ze de verloren aansteker van een matroos hebben gevonden en hebben uitgevonden hoe dat ding werkt. Best mogelijk.
Maar het is ook zo dat in de verslagen van kapitein Maurice Vidal Portman is terug te vinden dat de reden dat hij überhaupt naar Noord-Sentinel voer, was dat hij vanuit de verte licht tussen de bomen zag branden. En dat daarna zulk licht niet meer te zien is geweest.
Stel je nu een Noord-Sentinelese prins voor. Een prins die goed is in in palmbomen klimmen, een prins die het mooiste en het hardste rent over het parelwitte strand van allemaal.
En stel je nu nog een Noord-Sentinelese prins voor, het jongere neefje van die eerste. Stel je voor dat dat een prins is die een beetje mank loopt, iemand die niet hard kan rennen en wel van zingen houdt misschien, maar helaas, het is altijd jammerlijk vals. Iemand die meerdere keren per week in het bos de weg kwijtraakt, iemand die per ongeluk zijn boog gebroken heeft, iemand die speren kwijtraakt tussen het gebladerte als hij ze met een laf boogje naar een everzwijn gooit.
Stel je voor dat die tweede prins door zijn oudere broer is weggestuurd uit het dorp omdat hij een loopneus had. Verkouden mensen worden in een Nederlandse lijnbus al met een zekere verontrusting aangekeken, dus je kunt begrijpen dat op een plek waar verkoudheid eigenlijk niet voorkomt er nog heftiger op wordt gereageerd dan hier.
Over de meest eenzame bospaadjes loopt de schlemielenprins naar het strand. Het is al laat op de middag, het begint al te schemeren, de tropische vogels houden één voor één hun mond.
Na een wandeling van een uur komt de prins aan bij het strand. Hij gaat op een aangespoelde kokosnoot zitten. Je zou hem medelijden met zichzelf kunnen laten hebben, je kunt hem zelfs in het licht van de maan een beetje laten huilen. Maar toch, de schlemielenprins doet dat niet. Hij kent de verhoudingen, hij weet precies wie en wat hij is in het licht van zijn neef. Hij heeft zich er al bij neergelegd. Hij luistert naar de branding en denkt aan wat er voorbij het donker ligt.
Dan komt er vanuit dat donker een lichtje naar hem toedrijven.
Hoewel hij het niet herkent, weten jij en ik dat het een lampion is. Zo’n wensballon die je bij de Action kunt kopen, zo eentje met een vlammetje onderin. Maar voor de jongen op het strand is het een ster. Zijn het sterren, want na de eerste zweeft er nog een tweede, derde en vierde uit de duisternis naar het eiland, naar Noord-Sentinel, toe. Uiteindelijk is het een hele zwerm, hun oranje licht wordt weerspiegeld door de zee.
De schlemielenprins rent terug naar de bosrand en klimt haastig in de hoogste palm die hij ziet. Vanuit de top van de boom steekt hij zijn armen naar boven en probeert de wensballonnen te grijpen. Het is onwaarschijnlijk dat de lampionnen zo laag blijven dat hij er eentje vast kan pakken, brandend mee naar beneden kan brengen, maar hij probeert het toch.
Onwaarschijnlijk is niet onmogelijk. Het is niet onmogelijk dat de prins op het strand een ster vangt om die na meer dan 100 vuurloze jaren trots mee te nemen naar zijn dorp. Het is niet onmogelijk dat hij dan, voor het eerst van zijn leven, de mooiste, meest bejubelde prins van het dorp wordt. Dus jij mag het bepalen: je moet het je voor kunnen stellen.
En stel je dan nu voor dat jij degene bent die die ballonnen oplaat. Dat je in een roeibootje in het donker zit, nog geen 300 meter bij dat eiland vandaan. Het is nacht, maar het is een warme nacht, en hoewel je op zee zit is het vreemd genoeg bijna helemaal windstil. En terwijl je de lampionnen nakijkt, over het eiland ziet vliegen, flonkeren er miljoenen echte sterren hoog boven je.
De teruggave van het vuur, terwijl je zachtjes O Dennenboom zingt in het licht van een tropische maan. Boven de kroon van de palmboom twee grabbelende armen.