Illustratie uit een van de boeken over Sinterklaas. FOTO JAN ZEEMAN
Hij vermeed ook dit jaar weer de drukke plekken. Reed minzaam wuivend door dorp en stad, maar stapte alleen uit als hij anderhalve meter afstand kon houden. Erg? Ach. Sinterklaas heeft zich wel vaker moeten aanpassen. Over de ontwikkeling van een kindervriend.
‘Sinterklaas is een waardige figuur, wiens levenswandel met de ontwikkeling der moderne techniek geen gelijke tred houdt. Wij hollen allemaal als gekken in het rond, Sinterklaas strompelt rustig zijn eigen gangetje. De uitvinding van de stoomboot is de laatste die hij nog verwerken kon, wat daarna kwam, heeft hij afgewezen.’
Dat schreef Godfried Bomans op 4 december in zijn rubriek Parlevink in de Volkskrant. Volgens de in 1971 overleden schrijver en columnist behoorde de ‘Sinterklazologie’ tot de ‘meest verwaarloosde gedeelte van de dogmatiek’. Hij hield van het sinterklaasfeest. Schreef er prachtige columns over. Maar had hij gelijk? Is sinterklaas een onveranderbaar fenomeen?
Neen. Net als piet is ook sint niet meer de oude.
Want we zingen dan wel Dag Sinterklaasje, daag, daaag, luister naar ons welkomstlied. Maar een gezellig sinterklaasjesimago heeft hij pas sinds halverwege de vorige eeuw. Tot die tijd was het oppassen geblazen. Hij wist alles van je en zou niet schromen je op uiterst oncomfortabele wijze naar Spanje te vervoeren.
En hij was ook niet altijd welkom.
Eigenlijk een wat vage, mythische figuur
Sint Nicolaas, de op 6 december 342 gestorven bisschop van Myra, was niet zo’n heilige over wie veel legendes de ronde deden. Hij was eigenlijk een wat vage, mythische figuur. Er was een verhaal over de drie dochters van een arme man, die hij redde van de prostitutie door geld door het raam te gooien zodat zij netjes konden trouwen. Dat hij drie kinderen tot leven wekte uit een pekelbad. Het maakte hem tot de beschermheilige van kinderen, armen, zeelui, slagers, kooplieden en prostituees. Zeventig kerken in Nederland zijn aan hem gewijd, een derde daarvan staat in Friesland.
Tot halverwege de vorige eeuw was Sinterklaas vooral iemand voor wie je moest oppassen. Foto: JAN ZEEMAN
Huwelijksmakelaar was hij ook: in de late middeleeuwen werden er sinterklaasmarkten gehouden, waar jongens ‘speculaasvrijers’ kochten voor hun meisjes. Tot de 20ste eeuw was het traditie om in de sinterklaastijd liefdeskaarten te sturen naar de beoogde verloofde.
Schoenen werden al vanaf de 15de eeuw gezet. De armen zetten hun schoenen in de kerk, voorzien van haver en stro, waarna de rijke burgers geld in het schoeisel stortten. Een eeuw later verhuisden de schoenen van kerk naar huiskamer, waar ze werden volgestort met appels, rozijnen, koek, suikergoed en gemberkoek. Een letter van banket was er nog niet bij, die werd pas drie eeuwen later bedacht.
Een ‘kinderschrik’ was hij, bedoeld als opvoedingsondersteuning. Hij had nog helemaal geen rode mantel of baard: vaak werd hij uitgedost als een zwarte man met kettingen aan zijn voeten; dat zou de stoute kindertjes leren. Een knecht had hij ook nog niet.
Het sinterklaasfeest was populair. Maar in de 17de eeuw had hij het moeilijk. Na de Reformatie wilden de protestanten alles uitbannen wat naar katholicisme geurde. Sinterklaas was heiligenverering, dus bijgeloof. De sinterklaaslekkernijen waren eveneens uit den boze, want dat paste niet in het door kerkhervormer Calvijn voorgeschreven sobere leven.
Een sinterklaasboycot van tientallen jaren
In 1638 werd in Amsterdam de sinterklaasmarkt verboden op straffe van molestatie van kraam en waar. Wie een schoen zette kon een boete krijgen. Want, zo zeiden de dominees, het was ‘een sotte en onghefondeerde maniere van de kinderen met snoeperie te vullen. Wat is dit anders dan de hoochten geofferd ende geroockt? Die sulck doen, verstaan toch niet wat de ware Religie is.’
Het leidde destijds tientallen jaren tot een sinterklaasboycot. Ook in stad en platteland in het Noorden was hij persona non grata. Maar sint kruipt waar hij niet gaan kan. Het feest werd vanaf dat moment heimelijk achter de voordeur gevierd en daarmee veranderde het religieuze feest in een volkstraditie.
Gezellig was het sintgebeuren nog altijd niet. Afschrikken bleef het devies. Op het Hogeland liepen jongens in de 19de eeuw met griezelmaskers en rammelende kettingen langs de deuren, schreeuwend ‘of er nog stoute kinderen waren’.
En de protestantse kinderen, het sintgeloof ontstegen, zongen:
Sunterkloas kin nait meer komen
Want hai is al joaren dood
Hai ligt in de kerk van Romen
Mit zien baide billen bloot
In diezelfde eeuw kreeg sint het standaardimago dat we nu kennen. In 1949 schreef de dichter Cornelis van Schaick uit Dwingeloo het boek Sint Nikolaasvertellingen voor de jeugd. De Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman schreef een jaar later het prentenboek Sint Nikolaas en zijn Knecht. Hij gaf de goedheiligman een tabberd, een baard, een stoomboot uit Spanje, een paard waarmee hij het dak op kon en een zwarte page zonder naam. Hij bedacht de liedjes die we nu nog zingen, waaronder die over de stoomboot. Hij bedacht ook de roe en de zak.
De page had lange tijd verschillende namen: Jan de Knecht, Trappadoeli, Nocodemus, Assiepan, Sabbas, Krik-Krak en Pikkie. Pas in 1895 heette hij Zwarte Piet.
Een beeld om bang van te worden. Foto: JAN ZEEMAN
De wereld veranderde. In de 20ste eeuw werd het beeld van sint en zijn knecht mede door de toenemende invloed van de massamedia en de advertentieverkopers steeds meer gestandaardiseerd. Gedichten en surprises waren voor de oorlog nog niet in zwang, zo bleek uit onderzoek van het Meertensinstituut.
Maar de wereld veranderde. In 1930 verscheen er een eerste protest tegen zwarte piet in het tijdschrift De Groene Amsterdammer. Het protest laaide op in 1960 en in de jaren 80, na de immigratiegolf van Surinamers en Antillianen. Zij waren not amused als ze op straat werden aangesproken als zwarte piet. Het knechten waren ze ver voorbij.
Hoofdpiet Van Muiswinkel stopt ermee
Sint, die ieder jaar op de televisie met zijn stoomboot uit Spanje binnenvoer, maar hoogstzelden het Noorden had aangedaan omdat dat volgens de Hilversumse tv-jongens ‘te ver weg was’, meerde in 2013 in Groningen af. Het was bij die intocht dat hoofdpiet Erik van Muiswinkel voor het eerst een unheimisch gevoel bekroop, toen hij zag dat er pieten incognito met kogelvrije vesten rondliepen om hen te beschermen. Niet lang daarna gaf Van Muiswinkel er als piet de brui aan.
Het debat over zwarte piet was verhard. Er was inmiddels een werkgroep in het leven geroepen om te zien of het sinterklaasfeest racistische elementen bevatte. Een jaar later kwam het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed met een alternatief: de roetpiet. De ooit naamloze zwarte page verdeelde Nederland tot op het bot in voor- en tegenstanders.
Rustig is het nog altijd niet rondom het sinterklaasfeest. In veel dorpen is zwarte piet nog zwart, in steden is hij vaak veelkleuriger. In Utrecht ontstak wethouder Linda Voortman, ooit GroenLinks-raadslid te Groningen, vorige week in woede toen er bij de Voedselbank toch een zwarte piet opdook. ‘Ik wil dat het sinterklaasfeest een inclusief feest is en ik zal de Voedselbank hierop aanspreken’, liet ze weten.
Coronatijd plaatste de sint andermaal voor problemen. Hij moest mensenmenigten op kades en in dorpshuizen vermijden, geen huisfeestjes bezoeken en nee, tante Tineke kon dit jaar alwéér niet op zijn schoot zitten. Maar overal hebben de sinterklaascomités en ondernemersverenigingen zich gestort op een vrolijk alternatief. Wat er ook met piet gebeurt, 5 december blijft een van de hoogtepunten in een kinderleven.
Feest derhalve. Maar aan alles komt een eind.
In het Literatuurmuseum in Den Haag ligt een onvoltooide tekst van Godfried Bomans, bedoeld voor een radioshow die nooit werd uitgezonden.
Wanneer gaat u weg, Sinterklaas?
Morgen.
Naar Spanje?
Naar Spanje.
Te paard, Sinterklaas?
Welnu. U moet die dingen niet geloven. Ik ga gewoon met de boot. Maar ik rijd wel het dek op en neer.