Christus Koning op het rooms-katholieke kerkhof in Groningen. Foto: Geert Job Sevink
Onder vuur genomen door een Duitse soldaat, beschimpt door de provo’s en bijna in z’n geheel vernietigd. Zo verdween het enorme beeld van Christus Koning uit de binnenstad van Groningen. Hij waakt nu over de doden.
De wind jaagt over de graven. Geen levend mens te zien op het rooms-katholieke kerkhof aan de Hereweg in Groningen. Terwijl het werkverkeer heen en weer raast langs de bouwputten van de nieuwe ringweg, waakt Christus Koning in stilte over de doden. Aan het oog van de stad onttrokken. Verstopt, bijna.
Maar Christus zit. Op zijn troon, in de luwte van de kapel van de befaamde architect Pierre Cuypers. Het beeld is gehavend, dat wel. Niet zo gek als je weet wat Onze-Lieve-Heer al die jaren moest doorstaan.
Daarvoor gaan we eerst ver terug in de tijd. Zondag 11 oktober 1936, om precies te zijn. In Groningen vieren de katholieken het eeuwfeest van de Sint Martinusparochie. De voormalige Sint-Martinuskerk aan het Academieplein – in 1982 platgewalst voor de bouw van de huidige Universiteitsbibliotheek – is het gotische middelpunt.
Het feest begint met een plechtige onthulling. De broers Jan Eloy en Leo Brom uit Utrecht, gespecialiseerd in religieuze kunst, hebben op speciaal verzoek een indrukwekkend beeld van koper gemaakt. Christus Koning, 3 meter hoog. Voor Groningse begrippen is dat royaal. Zeer royaal.
Deken en priester Louis Ignatius Buve houdt een toespraak bij de onthulling van Christus Koning in oktober 1936. Foto: Groninger Archieven
Honderden mensen applaudisseren als het doek valt. De zittende Christus wordt blootsvoets als koning gekroond. Met zijn opgeheven rechterhand spreekt hij zijn zegen uit over de stad. Zijn troon staat op een hardstenen sokkel. Het kunstwerk krijgt een prominente plaats tegen de muur van de Sint-Martinuskerk. Je kunt er niet omheen. ,,Christus vóór alles”, roept een spreker. De mensenmassa juicht. Wát een aanwinst voor Groningen.
Is het een Duitse dronkenlap? Een gefrustreerde nazi?
We maken een sprong in de tijd. In september 1944 is de Tweede Wereldoorlog in volle gang. De geallieerden rukken snel op. Maar na Dolle Dinsdag blijkt dat de bevrijding nog ver weg is. Groningen blijft bezet door de Duitsers. Sterker nog: veel Duitsgezinden vluchten in paniek naar de provincie Groningen. Daar moet de strijd nog gestreden worden.
De stad Groningen loopt tot de bevrijding nauwelijks oorlogsschade op. Maar in oktober 1944 moet Christus Koning het ontgelden. Is het een Duitse dronkenlap? Een gefrustreerde nazi die weet dat de oorlog niet meer te winnen is? Iemand die een hekel heeft aan de katholieke kerk en al haar pracht en praal?
We weten het niet. Feit is dat het beeld plotseling onder vuur wordt genomen door een Duitse soldaat. Geen vijand in de buurt. Ene Lammers is ooggetuige en schrijft er het gedicht over, dat jaren later verschijnt in het .
Een fragment:
De kogelgaten zitten overal
Christus Koning zit na de onverwachte aanval weliswaar nog stevig in zijn zetel maar de kogelregen laat zijn sporen na. En dan moet de keiharde slag om Groningen in april 1945 nog komen.
Grote delen van het centrum van Groningen sneuvelen. Maar de Sint-Martinuskerk staat na de beschietingen nog overeind. Net als het beeld van Christus Koning. Hoe gehavend ook. De kogelgaten – zeventien in totaal – zitten overal. Jezus’ knieën, linkerhand, borstkas en lange haarlokken zijn het zwaarst getroffen.
Zo is het beeld na de bevrijding een stille getuige van de oorlogsjaren. Maar hoe gek het ook klinkt: Christus Koning krijgt het in de roerige jaren zestig nog veel zwaarder te verduren.
Het is de tijd van de provo’s. Ze keren zich tegen de gevestigde orde, de kerk voorop. Een 20-jarige man sloopt in augustus 1966 de bronzen scepter van het Jezusbeeld. Als de politie zijn ouderlijk huis in Zuidlaren doorzoekt, komt er een heel wapenarsenaal tevoorschijn: een stengun, pistool, munitie en een mortiergranaat.
Genoeg is genoeg
Het Christusbeeld wordt tot overmaat van ramp mikpunt van bekladdingen. Zo wordt de zegenende rechterhand op een nacht wit geverfd, tot ontsteltenis van pastoor Albertus Petrus Braakhuis. Hij kan de heiligschennis niet langer aanzien en komt tot een drastisch besluit: het beeld moet verdwijnen bij de Sint Martinuskerk. Genoeg is genoeg.
Op vrijdag 1 september 1967 valt de ooit zo bejubelde Christus Koning van zijn sokkel. Wat Braakhuis betreft wordt het beeld subiet vernietigd. Maar daar steekt de conservator van het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht een stokje voor. Het atelier van Jan Eloy en Leo Brom, de makers van het beeld, staat tenslotte in de Domstad.
Doe ermee wat je wil, maar waag het niet om het beeld te vernietigen, luidt zo ongeveer de boodschap van de conservator. Het mokkende Groningse kerkbestuur parkeert het beeld daarop dan maar in een kast achter het doopvont in de Sint Martinuskerk. Ver uit het zicht.
Op het rooms-katholieke kerkhof aan de Hereweg worden in dezelfde periode om de haverklap rozenkransen, Jozefbeelden en bidprentjes gedumpt. Het is de tijd van de tweede beeldenstorm.
Theo Wilkens, de opzichter van de begraafplaats, wil niets weggooien. Hij bouwt samen met zijn zwager een enorme verzameling religieuze voorwerpen op. Als Wilkens lucht krijgt van de ver weggestopte Christus Koning, trekt hij aan de bel bij Braakhuis. Of Onze-Lieve-Heer – tenminste, wat er dan nog van hem over is – misschien ergens op zijn kerkhof kan staan? Ja hoor, is het antwoord. In de kerk zijn ze maar wat blij dat ze eindelijk van het hopeloos vervallen beeld af zijn.
‘Als de gelovigen zélf Christus Koning al op het kerkhof zetten...’
Zo gezegd, zo gedaan. Wilkens zet Christus Koning met een kraan in een vrachtwagen en rijdt naar de begraafplaats aan de Hereweg. De vermaarde Groninger Plopatou, die in de jaren 60 bekend wordt door zijn acties als provo, noemt het jaren later in een ingezonden brief in een ‘wrange grap’: ‘Want als de gelovigen zélf Christus Koning al op het kerkhof zetten, dan is de geloofsafval wel ver voortgeschreden.’
Hoe het ook zij: op begraafplaatsen wordt ook nieuw leven geboren. Wat heet. In de lente van 1974 nestelt een roodborstje zich diep in de linkermouw van Christus Koning. Een paar weken later komen de zes eieren in het nest uit. De roodborstjes vliegen uit. Gezegend en wel.
Nog één keer maakt het zwaar verwaarloosde beeld een uitstapje. Christus Koning staat in 2013 een half jaar lang in de achtertuin van kunstenaar Arie Fonk uit Rolde. Hij wordt gevraagd voor de monsterklus om een en ander zo goed als mogelijk in oude staat te herstellen en komt het 3 meter hoge beeld ophalen met een aanhanger. „Het eerste viaduct waar ik onderdoor moest, was nog even spannend.”
Fonk laat de kogelgaten zoveel mogelijk intact. „Ik wilde dat je de geschiedenis kunt blijven zien.” Hij neemt het ingedeukte voorhoofd en de aan pulp geslagen linkeroogkas wél flink onder handen. Christus Koning mag er na de grondige oppoetsbeurt weer zijn. Al blijft hij tussen de doden op de begraafplaats aan het oog van de stad onttrokken.
Op het rooms-katholieke kerkhof jaagt de wind nog altijd over de graven. De bisschoppen Bernard Möller en Petrus Antonius Nierman rusten voor eeuwig in de luwte van de kapel. En precies onder de zegenende rechterhand van Christus Koning? Daar ligt de in 2004 overleden Albertus Petrus Braakhuis, de pastoor die Onze-Lieve-Heer de weg naar het kerkhof wees. Alsof het zo moet zijn.
Over Pierre Cuypers en Groningen
Pierre Cuypers (1827-1921) is vooral bekend als architect van het Rijksmuseumgebouw en het Centraal Station in Amsterdam. De kapel op het rooms-katholieke kerkhof in Groningen was in 1879 zijn eerste bouwwerk in Groningen. Later ontwierp hij ook de Sint-Martinuskerk aan het Academieplein. De neogotische stadskerk, in 1956 verheven tot kathedraal, werd in 1982 afgebroken en maakte plaats voor de huidige Universiteitsbibliotheek. Het beeld Christus Koning werd al veel eerder - in 1967 - weggehaald bij de muur van de kerk.