Ronald van Peer voor zijn familiebedrijf Jan van Peer in Emmen. De winkel is de enige hofleverancier in de gemeente Emmen. Foto: Boudewijn Benting
Drenthe kent zestien bedrijven en organisaties die zich hofleverancier of koninklijk mogen noemen. Hoe komen ze aan die titel, wat betekent zo’n vorstelijk predicaat voor hen en levert het iets op?
‘Hofleverancier Jan van Peer heet het koningshuis van harte welkom in ons mooie Emmen’. De tekst is verwerkt in een raamsticker in de vorm van een oranje lint en siert de etalageruiten van winkel Jan van Peer in hartje Emmen. Er is nog een andere sticker op elk van de ruiten geplakt, in de vorm van het officiële wapen dat hofleveranciers mogen gebruiken. „De stickers zijn voor Koningsdag”, lacht Ronald van Peer, die al 22 jaar aan het roer staat van het 123 jaar oude familiebedrijf.
De winkel in kookgerei en andere keukenbenodigdheden is een heuse hofleverancier. Sinds 2001, toen de zaak precies honderd jaar bestond, en de enige in de gemeente Emmen. Aan de buitenkant hangt een klein koninklijk wapenschild, binnen boven de ingang hangt er nog een. Op de eerste verdieping is het wapenschild afgedrukt op plexiglas.
Elf Drentse hofleveranciers
Van Peer is trots op het predicaat, dat door zijn vader werd aangevraagd. Die zwaaide 40 jaar de scepter. „Hij vroeg het aan als kroon op zijn werk. Mijn ouders waren ook koningsgezind, dat hielp ook.”
Nederlandse bedrijven die minimaal honderd jaar bestaan, een goede reputatie hebben en van onbesproken gedrag zijn, kunnen in aanmerking komen voor de predicaten hofleverancier of koninklijk. Drenthe kent elf bedrijven die zich hofleverancier mogen noemen, veelal familiebedrijven. Nog eens vijf Drentse organisaties mogen zich koninklijk noemen. Alles bij elkaar opgeteld mag Meppel zich de Drentse ‘hofleverancier’ van de hofleveranciers noemen: de stad telt er maar liefst drie, plus een koninklijke muziekvereniging.
Hofleverancier versus Koninklijk
Maar wat betekenen die termen nu eigenlijk, en wat is het verschil?
Eerst wat historische feiten: het predicaat hofleverancier werd in 1815 ingevoerd door Koning Willem I. Het predicaat koninklijk gaat nog iets verder terug, naar de tijd van Lodewijk Napoleon. Hij voerde het predicaat in nadat hij in 1806 koning werd. Die traditie werd onder de Oranjes voortgezet. Dan is er ook nog de koninklijke erepenning, die in 1965 werd ingevoerd door koningin Juliana en bedoeld is voor verenigingen en stichtingen.
Alleen bedrijven kunnen hofleverancier worden. Afhankelijk van het soort bedrijf kan het predicaat koninklijk worden toegekend. Ook verenigingen kunnen koninklijk worden (zie kader).
Alle hofleveranciers en bedrijven met het Predicaat Koninklijk in de provincie Drenthe. Beeld: DVHN
Organisaties moeten zelf een aanvraag doen bij de gemeente waar ze zijn gevestigd. Zo’n aanvraag heeft wat voeten in de aarde, weet Alie Brinks. Als beleidsmedewerker kabinetszaken bij de provincie Drenthe adviseert ze de commissaris van de koning bij aanvragen voor de vorstelijke eretitels.
Eerst maar het belangrijkste verschil tussen de twee begrippen: „Koninklijk is echt voor de grote Nederlandse bedrijven die bij de internationale top horen”, legt Brinks uit. „Daarnaast moeten ze minimaal honderd medewerkers op de loonlijst hebben staan. Hofleverancier is bedoeld voor het midden- en kleinbedrijf.”
Daarnaast moet een bedrijf in beide gevallen minimaal honderd jaar bestaan en in die tijd niet te veel van de core business zijn afgeweken. Ook moet de onderneming van onbesproken gedrag zijn en een goede reputatie hebben. Dat moet worden aangetoond met onder meer financiële bewijzen, een accountantsverklaring en een bewijs van oprichting.
‘Koning beslist zelf’
Alle documenten belanden vervolgens op het bureau van Brinks voor verdere controle. Zo neemt ze onder meer contact op met de ministeries van economische zaken en sociale zaken. „Ook zij gaan kijken hoe het bedrijf ervoor staat”, zegt Brinks. Het betreffende bedrijf krijgt vervolgens een bezoek van de arbeidsinspectie, die een rapport maakt over de arbeidsomstandigheden.
Het hele aanvraagproces duurt volgens Brinks een jaar, waarna een lijvig dossier naar de koning wordt gestuurd. Want die komt er volgens Brinks daadwerkelijk aan te pas. „De koning beslist zelf of hij het predicaat hofleverancier of koninklijk toekent.”
Het officiële koninklijk wapen met de toevoeging 'Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier'.
Een bedrijf dat hofleverancier wordt, mag het koninklijke schild gebruiken. Wordt een onderneming koninklijk, dan mag het zichzelf ‘Koninklijke’ of ‘Royal’ noemen, zoals machinefabrikant Royal Apollo Group in Coevorden. Het bedrijf mag ook een kroontje in het logo verwerken. Beide predicaten worden voor een periode van 25 jaar toegekend. Voldoet een bedrijf na die tijd nog steeds aan de voorwaarden, dan kan de eretitel na een nieuwe aanvraag weer voor 25 jaar worden verlengd.
‘Gevoel van trots’
Dat zijn nogal wat hoepels om doorheen te springen. Is het de moeite waard? Kor IJszenga, directeur van uitgeverij Koninklijke Van Gorcum in Assen, denkt van wel. Zijn bedrijf mag zich sinds het jaar 2000 koninklijk noemen. „Het brengt een enorm gevoel van trots met zich mee”, zegt IJszenga. „Ik herinner me de avond dat het predicaat werd toegekend nog heel goed. Er heerste een feeststemming in het bedrijf.”
Levert zo’n titel dan ook wat op? Of is het, cynisch gezegd, een marketinginstrument voor de buitenwereld? „Ja, enerzijds is dat zo”, zegt IJszenga. „Er wordt toch op een bepaalde manier naar je gekeken. Door klanten, want die verwachten een koninklijke behandeling. Maar ook door leveranciers, die denken: dit is toch een vrij serieuze organisatie.”
Is het predicaat een kwaliteitsstempel voor bedrijven? „Ja, zo zou je het kunnen zeggen”, reageert IJszenga. „Mensen denken toch snel: dit is een onderneming die al heel lang bestaat, er zal wel iets goed gaan.”
‘Máxima mag gratis pannen halen!’
Ook Ronald van Peer denkt er zo over. „Dat we hofleverancier zijn zetten we wel op ons kaartje voor nieuwe leveranciers”, zegt Van Peer. „De titel straalt betrouwbaarheid uit.”
Voor de klanten kan de term daarentegen ‘drempelverhogend’ werken, denkt hij. „Mensen kunnen denken dat je ‘de duurdere winkel’ bent. Terwijl wij pannen verkopen van 400 euro, maar ook van een tientje en alles daar tussenin.”
De eretitel staat vooral voor kwaliteit, denkt Van Peer. „Het zegt dat je een bepaald serviceniveau hanteert en dat je gedegen kennis in huis hebt. En dan niet pas een korte tijd, maar al honderd jaar.”
Overigens kan de term hofleverancier voor leken enigszins misleidend zijn. Een hofleverancier heeft namelijk niet automatisch een relatie met het koningshuis en levert niet, zoals in vroeger tijden, aan ‘het hof’. Van Peer lacht. „Nee, jammer hè. Dat doet de naam wel vermoeden. Nou ja, Máxima mag hier zo een gratis pannenset halen!”
Hoe ziet het met verenigingen?
Ook stichtingen, verenigingen en instellingen kunnen een koninklijk tintje krijgen. Zij kunnen het predicaat koninklijk of de koninklijke erepenning toegekend krijgen. Laatstgenoemde onderscheiding is speciaal voor verenigingen en stichtingen in het leven geroepen.
De erepenning wordt alleen uitgereikt ter gelegenheid van de viering van het 50-jarig bestaan van een stichting of vereniging, of een volgende periode van 25 jaar. Bijvoorbeeld het 75-jarig bestaan of het 100-jarig bestaan. Onder meer filantropische, culturele en maatschappelijke instellingen en sportverenigingen kunnen de onderscheiding ontvangen.
Om koninklijk te worden, moet een vereniging aantonen dat zij ‘op het gebied van haar doelstelling een eerste of zeer vooraanstaande plaats in het Koninkrijk der Nederlanden inneemt’, vermeldt koninklijkhuis.nl. Ook moet de vereniging minimaal honderd jaar bestaan.
Daarop geldt een uitzondering: verenigingen die onder een koepelorganisatie vallen die al koninklijk is, kunnen die titel zelf niet meer krijgen, zegt Alie Brinks van de provincie Drenthe. „Bijvoorbeeld voetbalclubs. Die vallen onder de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. Een vereniging die onder zo’n koepel valt, kan zelf niet koninklijk worden.”
Uitgeverij Van Gorcum: twee keer koninklijk, maar ook weer niet
Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum in Assen kreeg in haar ruim 200-jarige geschiedenis tot twee keer toe het Predicaat Koninklijk toegekend. De eerste keer was in 1950, toen het bedrijf 150 jaar bestond. Toen het bedrijf begin jaren 70 werd verkocht aan het Engelse Thomson Publications, verloor het de eretitel. Dat veranderde niet toen het bedrijf in 1976 werd teruggekocht en weer in Nederlandse handen kwam. Een nieuwe aanvraag werd voorlopig niet gedaan.
Rond het nieuwe millennium deed het bedrijf dat wel, en in het jaar 2000 ontving het toen 200 jaar oude Van Gorcum weer een Predicaat. „Ik denk dat wij een van de weinige bedrijven in Nederland zijn die twee keer koninklijk zijn geworden”, zegt directeur Kor IJszenga.
Maar de uitgeverij raakt binnenkort ook het huidige Predicaat kwijt, na de recente verkoop van verschillende bedrijfsonderdelen. Daarmee verandert het bedrijf te veel om het Predicaat Koninklijk te mogen behouden. Volgens IJszenga blijft het bedrijf nog koninklijk tot oktober volgend jaar.