Marcel Markhorst en Janny Peltjes in de kas bij HLB Laboratorium in Wijster. Foto: Marcel Jurian de Jong
De teelt van leliebollen leidt tot zorgen en verdeeldheid. Onderzoeksbureau HLB in Wijster werkt hard aan een schonere teelt. Wat is er allemaal mogelijk?
Het is warm in de kas van Hilbrands Laboratorium (HLB) in Wijster. Lampen verspreiden een gelig licht. Dit laboratorium is het hart van het onderzoeksprogramma Duurzame Bollenteelt, waarbij veel op het spel staat. Grote vraag is of het lukt het gebruik van chemische beschermingsmiddelen verder terug te dringen, zodat omwonenden en natuurliefhebbers hierover geen zorgen meer hoeven te hebben.
Janny Peltjes, oprichter en onderzoeksleider van HLB, legt samen met bollenteler Marcel Markhorst uit langs welke sporen je het gebruik van die middelen kunt verminderen. Markhorst is tevens bestuurder van telersbond KAVB. Het onderzoek vindt maar voor een klein deel plaats in het laboratorium, het grootste deel op grotere velden bij telers in de omgeving.
Europees is de doelstelling geformuleerd om in 2030 het gebruik van schadelijke middelen met de helft te verminderen. Drenthe doet daar een flinke schep bovenop: die halvering moet zo snel mogelijk plaatsvinden. „We willen niet wachten tot 2030”, zegt Peltjes, „maar kijken hoe ver we nu al kunnen gaan.” „Iedereen wil het gebruik van schadelijke middelen verder verminderen”, vult Marcel Markhorst aan. „Wat dat betreft staan telers echt niet tegenover omwonenden. We hebben als telers al veel gedaan, maar willen nog meer. Daartoe zijn we bereid om risico’s te dragen: je steekt hier meer tijd in, maakt extra kosten en soms blijkt iets niet zo te werken als je verwacht had. ”
Planten gaan niet naar de sportschool
Om te beginnen is het belangrijk om de planten weerbaarder te maken. „Het is net als met mensen”, vertelt Markhorst. „Als je gezond eet en genoeg beweegt, ben je beter bestand tegen virusinfecties. Planten gaan niet naar de sportschool, maar je kunt wel onderzoeken op welke voeding ze het best gedijen.”
Daarvan zien we in het laboratorium al een voorbeeld. Op verschillende bakken groeien lelies. Al die bakken hebben grond met een verschillende samenstelling. In feite krijgen de planten per bak dus een verschillend dieet en kunnen de onderzoekers zien wat het beste werkt.
Planten hebben drie grote bedreigingen: onkruid, schimmel en insecten. Om met die laatsten te beginnen: dit zijn dikwijls luizen die virussen kunnen overbrengen. Een inmiddels beproefde methode is om gewassen te bespuiten met minerale olieën. Als een luis zijn snuitje steekt in een lelieblad, dan reinigt de olie het snuitje van het virus. Overdracht vindt dan niet meer plaats. Deze olie wordt ook gebruikt in de biologische landbouw.
Afrikaantjes verbouwen
In de bodem huizen ook allerlei levende wezens die schadelijk voor bollen kunnen zijn. Denk aan aaltjes. Een methode om die te bestrijden is volgens Peltjes het verbouwen van Afrikaantjes in het jaar voordat je leliebollen wilt telen op een bepaald perceel. „Afrikaantjes bestrijden schadelijke aaltjes en die zul je het jaar daarop dus niet op zo’n perceel tegenkomen.”
Helaas: de Afrikaantjes kun je als gewas nog niet vermarkten. De teler zal hier dus niet direct iets aan verdienen. Peltjes: „We onderzoeken nu wel of we bepaalde stoffen kunnen winnen uit deze Afrikaantjes die wel economische waarde hebben. ”
Zo zijn er meer mogelijkheden. Je kunt op een perceel niet elk jaar lelies kweken. Na het rooien blijven er bepaalde schimmels achter in de bodem, die een volgende oogst kunnen doen mislukken. Peltjes: „Je moet dus variëren met gewassendie passen in het bouwplan. We onderzoeken ook allerlei maatregelen die de bodem verbeteren en leiden tot een weerbare lelie.”
Goed onderzoeken hoe luizen en andere schadelijke insecten op een perceel land komen, dat levert ook veel informatie op voor een meer gerichte bestrijding. Peltjes: „Bijvoorbeeld kijken hoe luizen en andere insecten in een perceel komen. Als je dat weet, kun je preciezer bestrijden met minder middelen.”
Geen eind aan spuitmachines
Schimmels gedijen vooral bij vocht en zullen in een droge zomer dus minder vaak voorkomen dan in een natte. Planten kun je dus wel weerbaarder maken, maar aan dat weer valt weinig te doen. Bollenteler Markhorst benadrukt dan ook dat het onderzoek geen eind zal maken aan het verschijnen van spuitmachines op de percelen met leliebollen.
„Denk er om: het kan zelfs zijn dat telers vaker moeten spuiten in plaats van minder vaak. Als je middelen gebruikt die niet zo effectief zijn, maar wel minder schadelijk, dan moet je die misschien wel meer inzetten, bijvoorbeeld als het vaak regent en schimmels kunnen toeslaan.”
Daarmee raakt hij wel aan de al jaren durende discussie tussen bollentelers en omwonenden. Vooral in de gemeente Westerveld zijn de gemoederen hoog opgelopen. Omwonenden maken zich grote zorgen over de neerslag van bestrijdingsmiddelen in hun tuinen, in natuurgebieden en op speelplaatsen waar kinderen komen. Ze stellen dat de bollenteelt in hun gebied hand over hand toeneemt.
Planten hebben drie grote bedreigingen: onkruid, schimmel en insecten. Foto: Marcel Jurian de Jong
„In de gemeente Westerveld kunnen er wel eens wat verschuivingen zijn, maar landelijk gezien is het areaal voor de bollenteelt al jaren stabiel”, reageert Markhorst. „De markt voor leliebollen neemt ook niet toe, het heeft dus geen zin om daarvan meer te telen.” Maar een groot deel is toch bestemd voor de export naar onder andere China? Een enorm groot land, met veel groeipotenties... „Chinezen gaan echt wel zelf leliebollen telen als ze daar meer behoefte aan hebben”, stelt Markhorst daar tegenover. „Nee, het areaal aan bollenteelt zal stabiel blijven. Als mensen denken dat er meer velden met bollen zijn, komt dat vermoedelijk doordat ze er meer op zijn gaan letten. Het is net als met een auto: als je net een gele Fiat Panda hebt gekocht, zie je ineens veel meer van die autootjes rondrijden.”