Hans Dekker zoekt naar vogels bij Fluitenberg. Foto: Marcel Jurian de Jong
We mogen veel trotser zijn op onze natuur: het is dé inkomstenbron van Drenthe, vindt afzwaaiend provincie-ecoloog Hans Dekker (67). Hij werkte exact 30 jaar bij de provincie Drenthe.
„Boeten gebeurt ‘t.” Dat zinnetje – uitgesproken in Drents dialect – schalde dikwijls door het provinciehuis in Assen. Waar de ambtenaar van nature nogal eens de neiging heeft om achter het scherm te blijven hangen, wilde Dekker zijn collega’s een duwtje in de rug geven. Bekijk waar je je voor inzet. Van de bureau-ecologen met bleke snoetjes en in mantelpakjes zijn er genoeg op de ministeries. Daarvan vraagt Dekker zich altijd af waarom ze deze baan hebben gekozen. ,,Als je hart voor de natuur hebt, dan wil je graag buiten zijn. Ik heb mijn collega’s geprobeerd een beetje op te voeden.”
Nu moet hij er maar op vertrouwen dat ze zijn les in de oren hebben geknoopt. Sinds twee weken is hij vertrokken. Op de kop af 30 jaar werkte Hans Dekker voor de provincie Drenthe. De tafel ligt vol met boeken, want Dekker is bezig met een natuurartikel voor de ANWB over de steenarend, muskusos en zilverblad in Noorwegen. Hij blijft met de natuur bezig.
En met zijn passie voor muziek. Onder een canvas met klaprozen, drinkt Dekker nu een kopje handgeperste espresso in zijn Hoogeveense woonkamer met de Engels punkband Idles snoeihard aan. Hij is muziekfanaat, orchideeëngek, fotografie-expert en vogelkenner. ,,Als ik ergens interesse in heb, dan duik ik er altijd fanatiek in.”
Kun je nog wel met hetzelfde fanatisme in blijven zetten voor de Drentse natuur, nu je niet meer werkt als ecoloog?
„Zeker. Ik wil het verhaal blijven vertellen van hoe belangrijk het is om met natuur aan de slag te gaan. Ze moeten met eigen ogen zien dat natuurherstel werkt.”
Dat klinkt overtuigd.
„Ik ben overtuigd. Er is altijd veel negatiefs in het nieuws vanwege klimaatverandering, stikstofneerslag, recreatiedruk en ontwatering. Daar kan je bij blijven stilstaan en dat moet in veel gevallen ook, want er zijn echt problemen. Maar we hebben in Drenthe talloze voorbeelden waar natuurherstel goed gelukt is. Het glas is halfvol.”
Vertel.
„Op sommige plekken in het Drentse Aa-gebied is de waterhuishouding hersteld. Daar is het weer prachtig. Er komen plantensoorten terug die in geen eeuwen gezien zijn. Bij Exloo was sinds 1907 geen parnassia meer ontdekt, nu is hij – dat mooie, frêle bloempje – weer terug. De groenknolorchis was al wel 200 jaar niet gezien in het Drentsche Aa-gebied en is weer terug. De zeearend was volstrekt uitgestorven in Nederland. Maar we hebben weer robuuste moerasgebieden, en er zijn op veel plekken weer broedende zeearenden. Dat zijn succesnummers.
Als je weloverwogen plannen maakt om natuur te herstellen, dan lukt het ook. Al moeten we intensief blijven beheren. Anders staat de herstelde natuur door alle stikstof zo weer vol bomen.”
Merk je vaak een ‘glas is halfleeg-houding’?
„Ja. Ik moet denken aan een uitspraak van een voormalige Drentse wethouder. Hij vond dat je alleen maar last had van die natuur door alle regeltjes. Daar klopt niets van, het is precies andersom. Dankzij die natuur hebben ze in Ruinen nog een supermarkt en in Diever talloze voorzieningen. Dankzij al het geld dat bezoekers van die natuur meenemen en hier uitgeven kunnen de ondernemers daar blijven bestaan.
Tom Bade van Kenniscentrum Triple E uit Arnhem heeft tien jaar geleden berekend dat natuur in Drenthe meer omzet genereert dan de landbouw. Het Dwingelderveld en Mantingerveld elk ruim 25 miljoen euro per jaar, het Drents-Friese Wold bijna 35 miljoen euro. Stel dat het Dwingelderveld was ontgonnen, denk je dat er dan nog toeristen naartoe waren gekomen?”
Wanneer ben zo bevlogen geraakt voor de natuur?
„Dat begon op jonge leeftijd al. Vanaf een jaar of 12 ging ik bijhouden welke vogels ik had gezien. Aanvankelijk ging ik met mijn ouders mee op vakantie, maar al gauw was het andersom. Ik koos de plek en haalde hen over om naar nationale parken in Zwitserland of Noorwegen te gaan.
We woonden in Buinen, een agrarische omgeving. Ik hielp bij het hooien en verweiden. De boeren merkten mijn liefde voor natuur en vonden dat leuk. Riepen me naar binnen als er een kerkuil in de nok zat.
Hans Dekker: 'De zeearend is een succesnummer.' Foto: Marcel Jurian de Jong
Eén keer kwam een boer om zes uur ’s ochtends aanbellen bij ons huis. Toen hij de koeien wilde gaan melken, zag hij iets opvallends waardoor hij de boel in de steek liet om mij – 14-jarig jochie – op te halen. Er zat een witte vogel op een koe. Dat bleek een koereiger. Ik heb er nog een dia van. Het was toen de achtste keer dat die vogel in Nederland was waargenomen, hij was heel zeldzaam.”
De liefde voor vogels was vroeg geboren.
„Ik vond het prachtig. Ik weet de eerste keer nog dat ik een zeearend boven het Hunzedal zag vliegen. Extreem zeldzaam, ze broedden hier toen niet meer. Die joekel was indrukwekkend, net een vliegende deur. Daarna ging ik meer op roofvogels letten. Ik kwam in contact met iemand van het Rijksinstituut voor Natuurbeheer in Leersum, die professioneel inventariseerde waar roofvogels nestelden. Hij vroeg of ik dat voor Drenthe wilde doen. Dus ik verspreidde nestkaarten onder boswachters en maakte complete overzichten als 15-jarige. Drenthe werd mede daardoor opeens een goed geïnventariseerd roofvogelgebied binnen Nederland.
De grap is: die man heb ik alleen maar telefonisch gesproken. Die heeft nooit doorgehad dat hij met een pubertje van doen had.”
Je hebt later met name veel geschreven over orchideeën, was dat ook al een liefde in die tienerjaren?
„Ja. Mijn vader had een grossierderij in boeken. Daar zag ik eens een dun boekje over bijzondere natuurreservaten. Daarin las ik dat er vlakbij mijn huis orchideeën in een mini-natuurreservaatje moesten staan. Ik was verbaasd: orchideeën waren toch die lelijke dingen in de vensterbank? Toen ik ze vond, was dat een openbaring. Toen ging ik me erin verdiepen en bleken er een paar honderd soorten voor te komen in Europa. Je kunt ze overal tegenkomen, als je maar oplet.”
Na de havo in Emmen wilde Dekker biologie doen aan het Ubbo Emmius College in Groningen. Dat ging niet door, mijn schooldecaan had zijn aanmeldingsformulier vergeten op te sturen. En dus ging hij maar aan het werk bij de Nederlandsche Heidemaatschappij (voorloper van Arcadis) waarvoor hij jarenlang de bossen en andere natuur inventariseerde voor beheerplannen. Het bleek een briljante leerschool waar hij zowel veel kennis als een enorm netwerk opbouwde. Later kwam hij bij Staatsbosbeheer terecht en vanuit daar kwam hij bij de beleidsorganisatie voor natuur van het ministerie van Landbouw terecht als ecoloog. Na 12 jaar ging een deel van de taken over op de provincie. Zo kwam Dekker bij de provincie Drenthe terecht waar hij nog 30 jaar werkte.
Heb je gebaald dat je nooit een opleiding hebt gedaan?
„Toen ik mijn carrière uitbouwde waren papieren nog ietsje minder belangrijk dan tegenwoordig. Het werk voor de Heidemaatschappij was ongelooflijk leuk. Ik onderzocht niet alleen de bomen, maar ook de bodemvegetatie. Dat vond ik leuk. Ik was woudloper, en maakte van alles mee. Dan zag ik uit een holletje van een boom opeens de zeer zeldzame ruigpootuil komen, die ik nog nooit had gezien. Of de zeldzame draaihals. En middenin het bos leefde een man in zijn Trabant, een alcoholist die alles kwijt was. Zijn zus kwam het soms een pannetje soep brengen. Dat soort dingen maak je mee in het bos.”
Jaren later mocht je bij de provincie veel bezig met natuurherstel. Waar is nog het meeste werk aan de winkel?
„De meeste winst valt te halen als we minderen met dat landschap vol turbo-landbouw. Dat landschap is zwartwit gezegd bijna zo dood als een pier. Laat boeren extensiveren. Minder maaien, minder mest, minder chemie. Boerenlandvlinders zijn met 80 procent achteruit gegaan, boerenlandvogels idem dito. Het heeft geen zin om weidevogels te beschermen met een elektrisch hekje tegen de vos, terwijl alle gras en alle dekking eromheen weg is gemaaid. In de stad Hoogeveen zijn meer Rode Lijstsoorten te vinden dan in de omgeving waar mest en bestrijdingsmiddelen de boventoon voeren. Het is toch erg dat we nu zelfs al bezig moeten om een vangnet te creëren voor algemene soorten als merel en huismus?
Ik wil geen boeren afkraken, absoluut niet. Ik weet uit mijn jeugd en mijn werk dat in de meeste boeren echt een natuurhart klopt. Zij moeten op het scherpst van de snede opereren om financieel het hoofd boven water te houden, logisch dat natuur dan bijzaak wordt. De overheid moet bijleggen voor het extensiveren, of in ieder geval meedenken over een goed verdienmodel. Met natuurinclusieve landbouw gaat het landschap weer leven, vliegen er weer vlinders en hommels. Het wordt een veel fijnere plek om te bezoeken en werken.”