Licht is van levensbelang voor de mens. Letterlijk en figuurlijk. Het lijkt nu een vanzelfsprekend fenomeen, maar dat was het lange tijd allerminst. Een kleine geschiedenis van het licht in vier stappen, met een hoofdrol voor het vuur.
In den beginne was de aarde woest en ledig, en duisternis lag op de vloed. Er was ook licht. Je had de zon, de maan en de sterren, en af en toe een komeet of noorderlicht. Ook op aarde waren lichtbronnen, zoals vroege vormen van zeevonk of lichtgevende paddenstoelen. Daarnaast zetten de kracht van de zon, bliksem en vulkaanuitbarstingen de aarde regelmatig in vuur en vlam.
Het temmen van het vuur: stap 1
Zo ging het honderden miljoenen jaren. Pas toen de eerste mensen van het geslacht Homo verschenen, grofweg zo’n 2 miljoen jaar geleden, ontstonden er andere, min of meer kunstmatige vormen van licht. Het duurde ook toen nog even, maar wetenschappers denken dat onze verre voorouders ongeveer 1,5 miljoen geleden voor het eerst het vuur naar hun hand begonnen te zetten.
Leden van de mensensoort Homo erectus waren de eerste levende wezens die op uitgebreide schaal gereedschappen maakten. Ook vuur dat was ontstaan door blikseminslagen of vulkaanuitbarstingen werd als gereedschap gebruikt. Het werd bewaard en onderhouden, bijvoorbeeld met smeulende brokjes houtskool.
Het temmen van het vuur zorgde voor warmte en licht in de duisternis, waardoor mensen ‘s avonds langer actief konden zijn. Rond het vuur kwamen mensen samen, terwijl roofdieren op afstand werden gehouden. Ook belangrijk: op vuur kon voedsel worden verhit, wat de weg naar nieuwe voedselbronnen opende. Daarnaast konden werktuigen gemaakt worden die technologisch meer geavanceerd waren.
Het duurde daarna nog ruim een miljoen jaar voordat mensen zelf vuur konden maken. Enkele weken geleden werd bekend dat in een grot in Engeland bewijs is gevonden dat neanderthalers 415.000 jaar geleden misschien wel de eersten waren. Ander onderzoek wijst uit dat het gebruik van vuur daarna enorm toenam en zich snel over de wereld verspreidde.
Door vonken die met vuursteen en pyriet werden geproduceerd, lieten onze voorouders gedroogd mos, gras of boombast ontvlammen. Een andere methode om vuur te maken was door droge takken tegen elkaar aan te wrijven en de warmte die zo ontstond te gebruiken.
Van vuur naar taal: stap 2
Onder moderne mensen – onze eigen soort, Homo sapiens, die zo’n 300.000 jaar geleden het aards toneel betrad - nam het gebruik van vuur een grote vlucht. De beschikbaarheid van vuur opende tal van nieuwe mogelijkheden, zoals het bewerken van het hout en andere materialen.
Veel later werd vuur ook gebruikt voor landbouw, potten bakken en metaalbewerking, om maar wat te noemen. Voor het zover was, speelde het ook een grote rol bij de ontwikkeling van een andere belangrijke menselijke vaardigheid: onderlinge communicatie, die uiteindelijk leidde tot het ontstaan van taal.
Vuur wordt door antropologen en taalkundigen vaak gezien als een katalysator in dat proces. Rond het vuur kwamen mensen samen en werden ‘verhalen’ gedeeld en uitgebeeld in klank, gebaar, muziek en dans. Dat was een cruciale stap in de ontwikkeling van gestructureerd taalgebruik.
De eerste uitgebreide talen, met abstracte begrippen en een grote woordenschat, ontstonden waarschijnlijk zo’n 140.000 jaar geleden. Volgens de Nederlandse taalkundige Frits Staal vormden de structuren van voortalige rituelen daarvoor de basis, die het mogelijk maakte om complexe zinnen te maken.
Gedurende lange tijd was verbale communicatie bij mensen beperkt tot korte geprevelde en gezongen mantra’s, vergelijkbaar met vogelzang. Het ritueel zorgde voor het raamwerk waarmee op een veel systematischer wijze betekenis kon worden toegekend aan klankuitingen. Een toevallig bijproduct, volgens Staal.
Van taal naar het Licht: stap 3
Rituelen draaiden vaak om het verzamelen en bewaren van vuur. Ze grepen terug op de tijden waarin de mens zelf nog geen vuur kon maken en het verlies van vuur het voortbestaan van de groep bedreigde. Al in een vroeg stadium van de mensheid werd vuur daarom als heilig beschouwd.
Door het essentiële belang van vuur voor het overleven van de mens werd het ook steeds meer een spiritueel en religieus symbool. Vuur en licht speelden en spelen nog steeds een belangrijke rol in transformatieprocessen van de mens, zoals crematie na het sterven en bij reinigingsrituelen of offers. Denk ook aan de olympische vlam.
Het brandend houden van het vuur wordt gezien als een heilige plicht. Dat gebeurt letterlijk nog steeds in de centrale tempel van het zoroastrisme, de godsdienst die voor de islam de dominante religie van Iran was. Het vuur daar brandt al eeuwenlang en staat symbool voor de godheid Ahura Mazda.
In alle grote religies staat het licht symbool voor het goddelijke, zuiverheid en wijsheid. Het Licht (van Christus, de Geest van God, Allah, etc.) overwint de duisternis, het kwaad. Zo werd licht in abstracte vorm, Licht met een hoofdletter, zowel een bron als een uitingsvorm van morele waarden.
Armenzorg, vreemdelingen onderdak geven, zorg voor behoeftigen: de werken van barmhartigheid zijn daden die licht verspreiden, in figuurlijke zin. Dat geldt ook voor verwante waarden als nederigheid. Eigenlijk komt het morele licht neer op het traditionele christelijke liefdesgebod: heb je naaste lief als jezelf.
In Oosterse spirituele tradities, zoals boeddhisme en hindoeïsme, is dat niet anders. Om verlichting te bereiken moet je leven in verbinding met en liefde voor anderen, ongeacht wie die ander is. In het westen werd dat morele licht met de opkomst van de Verlichting deels gedimd en vervangen door het licht van de rede.
Stap 4: Van Licht naar vernietiging?
Dat heeft de mensheid veel gebracht, zoals de uitvinding van elektriciteit, waardoor er nu meer licht en warmte is dan ooit tevoren. De rol van het fysieke vuur dat door de mens wordt gecontroleerd, is gemarginaliseerd tot een nostalgisch, romantisch knapperend haardvuur, een kaars voor het raam. Of tot hulpmiddel bij rituelen in de kerk en in de yogales.
Maar licht en vuur hebben ook een keerzijde, een destructieve kant. Denk aan het hellevuur, al kun je dat ook als een soort reiniging zien. Licht kan verblinden en vuur kan dood en verderf zaaien. Dat wisten de eerste mensen die het vuur bewaarden al. Het kan gruwelijk misgaan, of het nou om een grote brand of geweervuur gaat.
De toename van bosbranden door de opwarming van de aarde wijzen eveneens in die richting. Lichtvervuiling wordt steeds meer als een probleem gezien en als bedreiging van de biodiversiteit. De techniek dreigt de mens te overvleugelen. Je zou het zo kunnen formuleren: het lichtgebruik van de mens is uit de hand gelopen.
Dat geldt ook voor de geestelijke en morele component van het licht. Om het in de taal van kerst te zeggen: de liefde van Christus, het Licht der Wereld, wordt verdrongen door het alles verblindende licht van het individu, gemeenschapszin door borstklopperij, naastenliefde door zelfexpressie, egoïsme en hebzucht.
Zelfverblinding ligt op de loer: de mens die zichzelf als het licht van de wereld beschouwt en eigenbelang als drijfveer voor al het handelen. Kijk naar de wereldleiders, kijk naar de oorlogen die woeden of naar het asielbeleid. Kijk naar onszelf. Uitsluiting van mensen die anders zijn dan wij is de norm geworden. Zelfzucht grijpt om zich heen als een vuur dat mens en wereld dreigt te verteren.
Het kerstverhaal belicht een ander, alternatief perspectief, in deze donkere dagen. Het zorgt voor troost en hoop, in de wetenschap dat enkele maanden later altijd weer de lente volgt: de tijd van ontluikend nieuw leven, groeiend licht en wederopstanding. Nu wij nog.