Tijdens de hondsdagen is het vaak drukkend warm en is de kans op zomerstormen en onweer het grootst. Foto: EPA/FILIP SINGER
De hondsdagen zijn weer begonnen, een beroemd fenomeen uit de weerkunde. Maar wanneer zijn ze precies, wat zijn het, en wat heeft deze tijd met honden te maken?
Wanneer zijn de hondsdagen?
De hondsdagen duren van 20 juli tot 20 augustus. Dat is de periode waarin het sterrenbeeld de Grote Hond, met daarin de hondsster Sirius, precies tegelijk opkomt met de zon. Sirius, normaal gesproken een heldere ster, is dan niet zichtbaar.
In de Verenigde Staten staat de naam voor de periode van 3 juli tot 11 augustus. Amerikaanse boeren zien deze 40 dagen als de warmste maar ook onvoorspelbaarste van het jaar.
Welke betekenis hebben de hondsdagen in de weerkunde?
Vroeger geloofden velen dat het weer op de eerste dag van de hondsdagen model stond voor het weer in de volgende maand. Een mooie zonnige eerste hondsdag zou dus een mooie zonnige zomer beloven.
Het weer op 20 juli zegt echter niets over het weer in de volgende vier weken. In het algemeen worden de hondsdagen gekenmerkt door warm, vochtig weer met af en toe een fikse onweersbui.
Dat bijgeloof heeft wel een goede reden. Het idee van extreem weer tijdens deze periode is namelijk al heel oud. De oude Egyptenaren waren er bijvoorbeeld bang voor. Het water in de Nijl bereikt tijdens de hondsdagen zijn laagste peil en de Egyptenaren vreesden dat de ster Sirius, en daarmee het levensbelangrijke water, niet zou terugkeren of juist verwoestende overstromingen zou veroorzaken.
De term komt uit de Griekse mythologie. Ook de Grieken en Romeinen noemden het sterrenbeeld de Grote Hond, ofwel ‘Canis Major’ in het Latijn. De ster Sirius is vernoemd naar de hond van Orion uit de Griekse mythologie.
De dagen wanneer Sirius niet te zien was, werden in de Romeinse tijd ‘dies caniculares’ genoemd, oftewel: de Hondsdagen. Met onze huidige term ‘hondenweer’ heeft het echter niets te maken.
Klopt er iets van het bijgeloof?
Zoals gezegd keken de oude Egyptenaren uit naar het einde van de hondsdagen. Duurde de droogte te lang, dan raakten water- en voedselvoorraden op. Ook de Romeinen zagen de periode als negatief: zij waren bang voor droogte en bedorven voedselvoorraden en geloofden dat er aan het einde van de zomer meer ziektes uitbraken. Finse onderzoekers kwamen er in 2009 achter dat dit klopt. Vanwege de vochtigheid en de hitte is de kans op infectieziektes hoger in deze periode.
De warmte en broeierigheid zorgen er ook voor dat micro-organismen erg snel groeien, zeker bij temperaturen boven de 25 graden Celsius. Daardoor kunnen etenswaren sneller bederven en ontsteken wonden eerder.
Onze Germaanse voorouders dachten dat honden tijdens deze dagen soms hondsdol werden. Ze werden daarom soms gemuilkorfd. Met de naam voor de periode heeft dat bijgeloof volgens onderzoekers echter niks te maken.