Er zijn plekken waar je liever geen kindertijd doorbrengt. Voor sommigen is dat de achterbank van een auto, voor mij was het de wachtkamer van het Martini Ziekenhuis in Groningen.
Ik was 8 en maakte daar, zonder dat iemand het doorhad, mijn grootste integratieslag. Midden in de wachtruimte stond een houten bak met schijfjes: sjoelen, het summum van Hollandse gezinsvermaak. Mijn zusje en ik leerden er fanatiek schuiven, alsof we met elke worp iets van de tijd konden verjagen.
Knapperige kool
Na de sjoelbak kwam het eten. Het ziekenhuisbord dat eigenlijk voor onze moeder bedoeld was: geprakte aardappelen, doorgekookte sperziebonen en een iel bakje jus. Hollandser dan dat werd het niet. Onze moeder lustte er niets van. Ze snakte naar haar gestoomde vis, rijst en knapperige kool.
Mijn zusje en ik vochten om haar ziekenhuisvoedsel alsof het een traktatie was, een ironie die ons toen volledig ontging. Misschien was het ook wel honger naar houvast: eten dat je vast kunt prikken met een vork, in plaats van de angst die door de gangen zweefde.
Want wat er écht met onze moeder gebeurde, bleef voor ons een schimmig verhaal. We hoorden fluisterend dat het „mis” was gegaan na een kleine ingreep. Dat er een bacterie in haar wonden zat die vlees vrat, een zin die voor een kind niet minder dan een horrorverhaal is.
Verkleed als spookjes
Ze werd eindeloos in en uit de intensive care gereden. Voor ieder bezoek moesten we ons volledig hullen in lagen plastic: pantoffels over onze schoenen die we alleen kenden van de schoonmaker in het zwembad, witte jassen, papieren mutsen. Zou mama ons nog herkennen, zo verkleed als spookjes? Knuffelen mocht niet. De sjoelbak en de aardappelprut bleven een schrale troost. Wij wilden onze moeder. Heel.
Die tl-buizen, de groene vloerbedekking, de geur van ontsmetting, ze zitten nog altijd ergens in mijn dromen. En de bacterie die in mijn fantasie toen monsterlijk groot was, kruipt af en toe nog langs de rand van mijn gedachten. Nu bijvoorbeeld, nu ik aan de vooravond sta van een eigen operatie. Tot nu toe heb ik een littekenvrij lichaam, daar zal verandering in komen. Terwijl ik mijn tas pak, dringt het door hoe dun de scheidslijn is tussen spel en ernst, tussen wachten en hopen.
Onder tl-licht
Ziekenhuizen zijn de plekken waar kinderen volwassen worden zonder dat ze erom vragen. Waar sjoelschijfjes een vangnet worden, en Hollandse prut een herinnering die zich hardnekkig vastbijt. Het is ook een plek waar volwassenen zich even weer kwetsbaar als een kind voelen. Aankomende week lig ik daar zelf, in een bed onder tl-licht. Maar dit keer neem ik zelf de regie mee, in de vorm van een pyjama, een boek en een pakje instant noedels.