Het blonde meisje met de bolle, blozende wangen zit achterop een fatbike. Lang steil haar, zwarte bomberjas met capuchon, felle blik in de ogen. In haar hand heeft ze een apparaatje dat paars oplicht.
Voorop de fatbike zit een vriendin. De twee meiden zijn omringd door leeftijdsgenoten: jongens op elektrische fietsen. Ze zwermen om de fatbike heen, slingerend, lachend, schreeuwend – zonder oog voor medeweggebruikers.
Door mijn eigen onhandige inhaalpogingen ben ik, ongeduldige vrouw op racefiets, midden in deze groep motorisch aangedreven pubers beland. Ik kan geen kant meer op.
Ook de meiden zijn ingesloten. En de jongens, dat is wel duidelijk, zijn hen aan het plagen. Instinctief wil ik de vrouwelijke kant kiezen. Kunnen ze wel, die gasten met hun grote bekken, in de meerderheid, altijd weer de meisjes te grazen nemen?
Dan hoor ik wat ze zeggen. „Weet je wel dat je metalen inademt?” Een van de jongens knikt naar het paarse ding dat het blonde meisje naar haar mond brengt. „Ik heb nog nooit een vape gehad”, zegt een andere gozer in identieke outfit: zwarte jas, zwarte broek, witte gympen.
Het meisje lacht een beetje mee, probeert haar stoere houding vast te houden, neemt een haal. Als de volgende plaaggeest over kanker begint, weet ze niet meer waar ze moet kijken. Strak voor zich uit, dat is in zulke gevallen maar het beste.
Met een nieuwe blik kijk ik naar die gasten met hun beugels en jeugdpuistjes. Net begonnen aan de middelbare school, vermoed ik, maar zelfverzekerd genoeg om leeftijdsgenoten de waarheid te zeggen.
Zelf zie ik ondertussen nog steeds geen uitweg uit de kluwen van hormonenbommen. In hun wereld lijk ik niet te bestaan, ze kijken dwars door me heen. De enige zonder batterij hangt bij een kameraad aan de schouders om bij te blijven.
„Hou je van wit slijm?” De jongens zijn nog niet klaar met hun commentaar. „Dat ga je straks ophoesten hè. Vind je dat lekker?” Ik zou bijna medelijden krijgen met het vapende grietje, toch hoop ik vooral dat het tot haar doordringt. Maar daar lijkt het voorlopig niet op.
„What the fuck!”, roept ze, in het nauw gedreven. „Jullie zijn echt raar.”
Dan zie ik een opening. Ik ontvlucht de pubersfeer, vind de ruimte en race de brug af. Ik fiets naar huis, en voor het eerst hoop ik dat mijn jongens, mocht het nodig zijn, dan ook een keer gepest worden.