Eén dezer nachten droomde ik weer van Driek van Wissen. Vreest u niet: ik zal daar niet verder op ingaan, want de zekerste manier om de aandacht van je gehoor te verliezen is het navertellen van dromen (ofschoon de weergave van een genoten film eveneens hoge ogen gooit).
Mij verwonderde zijn opduiken in mijn onderbewuste. Hij stierf meer dan vijftien jaar geleden, en omdat hij tot mijn dierbaarste vrienden behoorde, lag het voor de hand dat hij destijds regelmatig zijn opwachting maakte, zowel in de conversatie als in mijn slaap, maar vooral dat laatste werd met het verstrijken der jaren allengs minder.
Niet dat hij vergeten raakte; sommige doden zijn minder dood dan andere, omdat ze deel blijven nemen aan het gesprek, al wordt hun bijdrage daaraan onvermijdelijk gestaag kleiner, naarmate er zich meer verschijnselen voordoen die ze niet konden voorzien.
Karel van het Reve over Poetin
Wel vraag je je dikwijls af wat zo’n gestorvene van bepaalde ontwikkelingen zou hebben gevonden. Zo zou ik graag de mening van Karel van het Reve over Poetin willen weten, of die van Johannes XXIII over de min of meer door hemzelf teweeggebrachte veranderingen in de rooms-katholieke wereldkerk.
Driek bezag het bestaan met een door-en-door ironische blik, en hij zou de staatkundige schreeuwlelijkerds van nu genadeloos belachelijk hebben gemaakt, hoewel het misschien zelfs hem moeilijk zou vallen een grap te maken over sommigen die in hun eigen zotheid haast niet te overtreffen zijn. Niettemin wordt zijn (meestal milde) spot node gemist.
Een ander gegeven dat me verbaast is zijn leeftijd. Hij was acht jaar ouder dan ik, maar inmiddels heb ik dat ruimschoots ingehaald; toch blijft hij altijd de oudere vriend, wat niet wil zeggen dat hij ook wijzer was. Toen ik hem pas kende, heb ik hem wel eens geraadpleegd ten aanzien van een existentiële vraag, maar daar ben ik al snel mee gestopt, want de ernst des levens was aan hem niet besteed.
Daarentegen was hij een verwoed spelletjesman, maar zelfs daarvan zag hij de relativiteit in. Hij bridgete op hoog niveau, maar is tevens de auteur van de cursus ‘Hoe speel ik vals bij Bridge?’
Twee blindpartijen
Een tijdlang waren wij beiden enthousiast voor het schaakspel, al moet meteen gezegd dat hij veel beter was dan ik; ook daarin bleek hij evenwel meer speels dan fanatiek. De gewijde stilte die veel schakers rond het bord eisten, vond hij flauwekul. Ik heb meegemaakt dat hij vrolijk aan de toog keuvelend tegelijkertijd twee blindpartijen speelde, zijn betoog slechts onderbrekend door af en toe op een toegefluisterde zet te antwoorden.
Halverwege de jaren 70 publiceerden wij een gezamenlijke dichtbundel over schaken, De Match Luteijn-Donner, waarna de geestdrift voor het spel bij ons beiden geleidelijk afnam (een effect dat vaker optreedt: je hebt ergens over geschreven, en dat was het dan).
Ook telde, zeker in het geval van Driek, een vorm van zelfbehoud mee. Het is een bekend feit dat er onder schakers aanzienlijk meer krankzinnigheid voorkomt dan onder zeg darters of voetballers. Hij hield er naar eigen zeggen mee op, toen hij aangeschoten aan een bar zittend begon te denken: Als ik zo spring, kan ik die vent daar slaan.