Een bevriend echtpaar vierde zijn tiende lustrum als stelletje met een noenmaal op één der Venetiaanse eilanden. Een beetje zoals Jeff Bezos, zij het iets ingetogener, en aanzienlijk minder tot wrevel van de inheemse bevolking.
Het geviel dat wij toch reeds in Rome waren, waar ik een paar beleidspunten moest doornemen met een hooggeplaatste geestelijke (u begrijpt dat ik daar verder weinig over kan zeggen), en dat de ijzeren spoortrein het traject van Rome naar Venetië tegenwoordig in slechts vier uur aflegt. Dat is net zo lang als van Groningen naar Maastricht, al is de afstand veel groter.
Een trip met de Frecciarossa (‘Rode Pijl’), de Italiaanse intercity, is een genoegen, ten eerste omdat sinds Mussolini de treinen, gelijk bekend, altijd op tijd rijden, maar bovenal vanwege het langsglijdende landschap, dat een stuk bezienswaardiger is dan bij ons.
Vervangen door een buffet
Ik had deze tocht al eens eerder gemaakt, een kwarteeuw geleden, toen de reis nog vijfeneenhalf uur in beslag nam, en betreurde nu alleen de afwezigheid van een restauratiewagen, die vervangen was door een buffet, waar je wel versnaperingen kon verkrijgen, maar niet meer aan witgedekte tafeltjes zittend uit het raam kon kijken, terwijl eveneens witgejaste obers exquise gerechten en wijnen opdienden. Ach onachterhaalb’re tijd!
Ook toen werd een groot deel van het passagiersbestand gevormd door Amerikaanse toeristen, die met een benijdenswaardige onbevangenheid op de namen der tussenstations reageerden (,,Ferrara! Is this where they make Ferrari’s?”). Hoe misplaatst ook, het is af en toe aangenaam je superieur te voelen.
De feestelijke lunch op Mazzorbo, in de Lagune, voelde als in een film, met twaalf mensen aan een lange tafel, een paar gelukkig niet te lange jubelredes, en onbekrompen hoeveelheden smakelijke spijs en drank.
Ik moest denken aan het merkwaardige verschijnsel dat mensen na terugkeer van een buitenlands verblijf het altijd uitgebreid hebben over hoe lekker ze ginds gegeten hebben, een onderwerp dat in het vaderland zelden ter sprake komt.
Dat ligt vooral aan de restaurants in Nederland, waar je in het algemeen voor veel geld matig tafelt, maar klaarblijkelijk maakt het genieten van plaatselijke schotels deel uit van ’s mensen vakantie-ervaringen, en blijft de vriendelijke en behulpzame bediening, die zo contrasteert met de stugheid in onze eetgelegenheden, zelden onvermeld. (In dit verband is het opmerkelijk dat Italiaans horecapersoneel bijna geheel uit mannen bestaat; de notoir bitse Italiaanse vrouwen kunnen de vereiste gedienstigheid kennelijk minder opbrengen.)
Libanese pizzabakker
Een verademing is ook dat vrijwel alle zaakjes gedreven worden door inboorlingen. Om nog even bij Italië te blijven, te onzent zijn veel trattoria’s in handen van Turken of andere Middellandsezeeërs. Ik herinner me een etentje in Amsterdam, gedurende hetwelk de geleerde columniste Louise Fresco hardnekkig Italiaans bleef spreken tegen niet-begrijpende Libanese pizzabakkers.
Vaak verstrekken welwillende globetrotters aan reizigers die ten eersten male naar een hun bekende plaats reizen onmiddellijk ‘adresjes’, die niet in de gids staan, maar waar je verduveld lekker en voor bijna niets terecht kunt. Zo staat me van jaren her bij dat Matthijs Röling eens met een aantal studenten naar Shanghai zou gaan, en geheel trouwhartig zijn notitieboekje tevoorschijn haalde toen ik zei dat ik daar een goeie Chinees wist.