Het in meer opzichten lelijke woord femicide wordt vaak gedefinieerd als ‘moord op een vrouw omdát ze een vrouw is’, maar dat is in werkelijkheid zelden het geval.
Het in meer opzichten lelijke woord femicide wordt vaak gedefinieerd als ‘moord op een vrouw omdát ze een vrouw is’, maar dat is in werkelijkheid zelden het geval. De anonieme bloeddorstige wellusteling, ‘de enge man uit de bosjes’, is natuurlijk van alle tijden, maar de meeste vrouwenmoorden, dat erkent iedereen, worden gepleegd door bekenden, meestal partners of ex-partners.
Die lui doden zo’n vrouw niet in de eerste plaats omdat ze een vrouw is, maar omdat ze haar niet meer kunnen uitstaan, jaloers zijn, of het niet kunnen verkroppen dat ze de bons gekregen hebben. Dat kan ook in een relatie gebeuren waar geen vrouw aan te pas komt.
Alle protesten en demonstraties waarin vrouwen ‘de nacht terug eisen’ hebben in zoverre zin dat ze lucht geven aan verontwaardiging en woede, maar echte verandering is er niet van te verwachten. Een 80-jarige man die zijn eveneens bejaarde echtgenote ombrengt, zoals de krant onlangs meldde, zal er niet door worden weerhouden.
Die femicide is, betoogt men, geen vrouwenprobleem, maar een zaak waar mannen op moeten worden aangesproken. Dat is juist, maar betreft alleen een bepaald slag mannen, en ‘de mannen’ ervoor verantwoordelijk houden, slaat nergens op. Niettemin…
Zoals denk ik in bijna ieder huishouden was dit ook bij ons onderwerp van gesprek, waarbij ik mijn vriendin verzekerde dat ik mezelf op het gebied van ‘relatie-gerelateerd’ geweld weinig te verwijten had. Het ongevraagd betasten van meisjes als versiertruc leek me weinig effectief, en ik ben daar misschien ook altijd te schijterig voor geweest. Een houding van beschikbare onverschilligheid lag me meer.
Ook beweerde ik in mijn omgeving geen staaltje van ongepaste opdringerigheid te weten, waarop ze mij terstond een paar voorbeelden gaf, van een huisvriend die aan haar bovenbeen had gezeten tot een kroegkennis, die over haar rug en billen streek, terwijl ik nietsvermoedend met hem over een wetenschappelijk onderwerp van gedachten wisselde. Dat was me allemaal geheel ontgaan.
Zelf is me aan te wrijven dat ik eens, lang geleden maar toch, tijdens een receptie een dame met wie mijn toenmalige levensgezellin in gesprek was, een tikje voor heur kont gaf, zij het louter om daar een bedaagde gortdroge geleerde die naast mij stond de schuld van te kunnen geven: „Ptolemaeus, nu doe je het alweer!” Het behoeft geen betoog dat ik me daar achteraf diep voor schaam.
Mijn geliefde was terecht vertoornd over de door een vriend herhaalde gemeenplaats dat het ‘ook onverantwoord was dat een meisje ’s nachts alleen naar huis fietste’. Dat wordt inderdaad nooit gezegd wanneer het over jongens gaat, maar los daarvan wist ze te verhalen van een ridderlijke knaap die als tegenprestatie voor het – ongevraagd – veilig thuisbrengen ‘een kopje koffie’ op haar kamer verwachtte, en woedend werd toen dat niet werd aangeboden.
Deze dingen staan wel mijlenver af van genoemde femicide, al beschouwen sommigen ze als stadia op een hellend pad. Het lijkt me echter sterk dat zo’n frustratie dikwijls tot moord leidt.
Gedurende de discussie viel me in dat als ik elk vriendinnetje met wie het uitgeraakt was, had moeten ombrengen, de demografische gevolgen daarvan nu nog zichtbaar zouden moeten zijn.