logoavatar

De nieuwbakken rector deelde klappen uit met een wellust die moderne psychologen te denken zou geven | column Jean Pierre Rawie

columns
Jean Pierre Rawie
Jean Pierre Rawie Foto: Marcel Jurian de Jong

In het stadje mijner jongelingschap had je slechts één middelbare school. Het gymnasium en de hogere burgerschool, die meer dan een eeuw naast elkaar hadden bestaan, waren kort voordat ik als leerling werd ingeschreven samengesmolten tot een lyceum, waarbij de directeur van de hbs tot rector verheven werd.

De monopoliepositie die het instituut daarmee verwierf, gaf de school een ongekende macht, ook buiten de lesuren. Als een docent een pupil betrapte die in zijn vrije tijd een sigaret rookte, volgde er straf, want het genot van tabak was voorbehouden aan de leerkrachten. Het is nu niet meer voor te stellen, maar alle leraren rookten voor de klas.
Was op het gymnasium de sfeer nog tamelijk gemoedelijk geweest, op het lyceum heerste een ijzeren tucht. De nieuwbakken rector, een onaanzienlijk kaal mannetje, was niet wars van lijfelijk geweld, en deelde klappen uit met een wellust die moderne psychologen te denken zou geven. Ook de docenten waren bevreesd voor zijn woede-uitbarstingen, en over zijn strapatsen jegens de wat jeugdiger leraressen deden besmuikt verhalen de ronde.

Ordeprobleem

Wanneer zelfs strenge disciplinaire maatregelen niet voldeden om de lastigste knaapjes in het gareel te houden, werden die van school gestuurd, wat hun ouders voor aanzienlijke problemen stelde, want een vergelijkbare opleiding kon alleen gevolgd worden in een andere stad, wat heen- en weer reizen per bus of trein noodzakelijk maakte.
Eén en ander maakte de schoolgang niet tot een feest. De paar leraren die zich, ondanks het heersende klimaat van onderdrukking en machteloos verzet, menselijk bleven opstellen, moesten dat meestal bezuren met een ordeprobleem.
De meest aandoenlijke van hen was de lerares Nederlands, juffrouw Rozenburg, een ongehuwde dame (dat werd toen ‘een oude vrijster’ genoemd) met rossig haar in een knotje. Haar bijnaam luidde ‘Roosje’, wat, gelooft u me, een stuk vriendelijker was dan de termen waarmee heur collegae werden aangeduid.
In die tijd moest je nog allerlei dingen van buiten leren. Tegenwoordig hoeft dat niet meer, omdat je immers ‘alles kunt opzoeken’ (behalve als je niet weet waar je het zoeken moet). Zo diende je veel gedichten uit het hoofd op te kunnen zeggen; een voortreffelijke geheugentraining, waar ik, tot wanhoop van mijn omgeving, tot op de dag van vandaag mijn voordeel mee doe.

Sonnet van Ed. Hoornik

Bij Roosje werd iedere les geopend met een door een leerling voorgedragen gedicht, die dat zelf mocht uitkiezen. Op zeker moment, ik meen in de tweede klas, had ik, toen het mijn beurt was, daartoe mijn oog laten vallen op het sonnet ‘Hebben en zijn’ van Ed. Hoornik, dat begint met de toepasselijke regels: ‘Op school stonden ze op het bord geschreven. / Het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; / Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, / De ene werkelijkheid, de andre schijn.’
Het sextet vangt als volgt aan: ‘Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. / Is naar de aarde hongeren en dorsten.’ Na mijn voordracht belde juffrouw Rozenburg geschokt mijn vader op, of hij erop kon toezien dat ik voortaan gedichten uitkoos die ik begréép.
Later hoorde ik dat zij nog kennis genomen heeft van mijn eerste dichtbundel, waarover ze, ofschoon daar alle reden toe was, niet meer heeft getelefoneerd.

SUGGESTIES

LAATSTE NIEUWS

Beeld ter illustratie.
VOLLEYBAL

Veracles vecht zich naar kwartfinale bekertoernooi. ‘We hopen op een hele mooie loting’