Een mensenleven duurt volgens de Schrift 70 jaar (voor wie het wil opzoeken: de negentigste psalm, vers 10), ‘of, zoo wij sterk zijn, tachtig jaren’.
Dat is beduidend korter dan vóór de Zondvloed, toen menigeen, als we diezelfde Schrift mogen geloven, eeuwen oud werd (met de spreekwoordelijke Methusalem als recordhouder: hij werd 969 jaar).
Toch lijkt me die 70 al behoorlijk optimistisch voor de tijd dat die Bijbel geschreven is, nog afgezien van de voortdurende moord en doodslag, waarvan vooral het Oude Testament vol staat. De Heer had er ook een handje van de vreselijkste ziekten en plagen op Zijn schepping los te laten, wanneer Hem iets niet zinde. Hij was niet de meest duldzame vaderfiguur die men zich denken kon.
Vondel en Huygens
Ook in Middeleeuwen en Renaissance was de kans de 70 te halen niet groot, al kon de enkeling die alle kinderziekten overleefde wel een respectabele leeftijd bereiken. Vondel is 91 geworden en Huygens 90, maar vraag niet hoe. De ouderdom kwam toen nog wel degelijk met gebreken.
Huygens had op den duur ook steeds meer te doen met zijn nageslacht, want de oude baas bleef maar het gezinshoofd, terwijl zelfs zijn kleinzonen reeds lang en breed volwassen waren. Er is een ontroerend gedicht, waarin hij zegt: ‘Ick waggel van geen vaeck en heb lang opgebleven’ en verzucht: ‘’k Wil wel te bedde gaan’.
Dante Alighieri (1265-1321) laat zijn reis door het Hiernamaals plaatsvinden in het paasweekend van 1300, en de beroemde beginzin luidt dan ook: Nel mezzo del cammin di nostra vita (Halverwege onze levensweg); hij was in dat jaar precies 35. Later bleek dat hij zijn helft al ruim achter zich had, maar dat kon híj niet weten.
Dat brengt me tussen haakjes op het wonderlijke gegeven dat je op een bepaald ogenblik ouder bent dan vrijwel iedereen voor wie je bewondering koestert, Dante, Beethoven, Baudelaire, Rilke, noem maar op. It’s a sobering thought that when Mozart was my age, he had been dead for two years, grapte Tom Lehrer alweer een eeuwigheid geleden (Lehrer zelf stierf deze zomer op 97-jarige leeftijd, dat dan weer wel).
‘50 is het nieuwe 30’
Voorts is het zonderling dat iemand die ouder is dan jij, dat blijft, ook als hij er niet meer is. Mijn kunstbroeder Driek van Wissen overleed op zijn 66ste, maar hij blijft in mijn beleving acht jaar mijn senior, ofschoon ik hem reeds lang heb ingehaald.
In ons deel van de wereld zijn die Bijbelse zeventig jaar een lachertje geworden. In rouwadvertenties lees je over een 76-jarige ontslapene dat hij ‘veel te jong’ verscheiden is (er wordt vaak bij beweerd dat ‘hij nog zoveel plannen had’, wat ik altijd nogal verontrustend vind). Toen onze koning Abraham zag, sprak hij de gevleugelde woorden: „50 is het nieuwe 30.”
Tot voor kort kwam de burgemeester op bezoek wanneer iemand in zijn gemeente de 100 gehaald had (dat leek me één der minst benijdenswaardige aspecten van het ambt), en de plaatselijke courant ruimde daar dikwijls een volle pagina voor in. In verscheidene grote steden blijft de burgervader nu gewoon in zijn luie stoel op het stadhuis. Er is geen beginnen meer aan.