De aderen in de nek van de vader zwollen op. Zijn ogen sperden zich wijd open, zijn vinger wees priemend in de richting van een lege stoel.
,,Saartje! Saartje!”
Hij brulde.
Het meisje dat Saartje heette had niks in de gaten. Ze dartelde vooruit, haren in een strik, en keek verwonderd toe hoe alle plaatsen in de kring fanatiek bezet werden door kinderen die met beide handen de zijkanten van de stoelen krampachtig vastklemden.
Saartje lag eruit. Hoe hard papa ook schreeuwde, de laatste plek ging aan haar neus voorbij. Ze droop af en verzonk snikkend in de armen van de vader die gelukkig net zo toegewijd kon troosten als brullen.
De stoelendans was een traditie op koningsdag. De hele buurt had zich verzameld rondom de gespannen trippelende kinderen, maar niet alle vaders en moeders volgden de vorderingen van hun kroost even aandachtig.
,,Heb je ze nu in huis?”
,,Ja, een moeder en een dochter.”
,,Wij doen het toch niet. Voelt niet goed meer. Waarom Oekraïners wel en andere vluchtelingen niet?”
,,Is zo. Ik begon ook te twijfelen. Maar voelt toch goed dat ze er zijn. Die moeder stond in de tuin, keek in de lucht en zei: wat is het hier stil. Geen vliegtuigen, geen bommen.”
,,Die arme mensen... ik doe nu maar vrijwilligerswerk in het asielzoekerscentrum.”
De ouders vielen even stil. Daar sta je dan met je drankje en je blozende kindertjes die elkaar – ook de hulpeloze kleintjes – omverduwen om een stoel te bemachtigen en in de race te blijven.
Behalve de stoelendans was er deze Koningsdag ook nog een Rad van Fortuin. Onder de prijzen waren mandjes met etenswaren, verpakt in knisperend doorzichtig plastic met een vrolijk strikje eromheen.
Een jongetje mocht aan het rad draaien. Hij ging op zijn tenen staan, strekte zijn armen zo ver als hij kon en gaf een slinger aan het wiel. Daar kon je als lotenkoper bij gaan schreeuwen wat je wilde, het hielp allemaal niks. De een won dat levensmiddelenpakket wel, de ander niet.