Niet zonder schroom vertrouw ik u, nu we toch onder elkaar zijn, toe dat ik de gewoonte heb in te slapen op een stukje klassieke muziek, een sonate van Schubert, een Bach-cantate, een mis van Zelenka of iets van dien aard.
Niet, haast ik me te zeggen, dat ik zulke muziek slaapverwekkend vind, maar die klanken hebben iets vertrouwds, en overstemmen ander, meer storend rumoer, zoals lallende studenten of uitgelaten Winterwelvaartbezoekers.
Natuurlijk weet ik dat componisten hunne werken veelal niet voor dit doel geschapen hebben, al zijn er uitzonderingen: naar verluidt dienden Bachs Goldbergvariaties wel degelijk om de slapeloosheid van een Russische graaf te bestrijden. Het geeft in het algemeen echter geen pas tijdens een concert de ogen anders dan tot nog intenser genot te sluiten.
In de pauze vertrokken
Toch gebeurde het me onlangs dat ik door vermoeidheid overmand bijna weggleed bij de uitvoering van een blokfluitsonate. Ik vocht ertegen, maar ben in de pauze vertrokken, omdat ik niet meer voor mezelf instond. Nogmaals, het lag geenszins aan de soliste, maar veeleer aan een opkomende verkoudheid en, vooruit, mijn vorderende leeftijd.
Ik voelde me enigszins beschaamd; zoiets was me nooit eerder overkomen, zelfs niet toen ik als jongetje door mijn ouders, die geen gelegenheid voorbij lieten gaan hun kroost beschaving bij te brengen, was meegenomen naar de Matthäus Passion, waar ik eigenlijk nog te klein voor was. Het geschiedde in een kerk, zoals het hoort, en de harde banken maakten een reis naar dromenland onmogelijk. Er werd na afloop niet geapplaudisseerd, en de bijeenkomst had een meer gewijd dan artistiek karakter.
(Dat die kerkbanken soms trouwens geen belemmering vormen, bleek toen een gemeentenaar door een volledige preek van mijn vader heen snurkte, wat de milde voorganger als volgt duidde: ,,Ach, hij neemt zijn eigen stichting mee.”)
Jaloersmakend
Bonter nog dan deze gelovige maakte het mijn vriend Driek van Wissen, die eens in diepe vaak verzonk onder het niet bepaald bezadigde Requiem van Verdi, terwijl we vlak achter de noest beroerde grote trom zaten. Maar Driek genoot het jaloersmakende vermogen overal te kunnen slapen, zelfs in de ijzeren spoortrein, terwijl de stoeltjes daar opzettelijk zijn ontworpen om zulks te verhinderen.
Toen ik dit onderwerp aanroerde, vertelde mijn vriendinnetje dat zij op 10-jarige leeftijd haar vader naar Antwerpen mocht vergezellen, waar ze het voorprogramma nog meemaakte, maar, hoe ze ook poogde wakker te blijven, het gehele optreden van diens held Frank Sinatra gemist heeft, terwijl het uitverkochte Sportpaleis zich allerminst onbetuigd liet.
Jan Kal
Dat bracht me een droevige geschiedenis te binnen waarvan mij de dichter Jan Kal deelgenoot maakte. Kal schrijft uitsluitend sonnetten, over de meest uiteenlopende onderwerpen, van erkend dichterlijke zaken als liefde en dood, tot de 90ste verjaardag van zijn grootmoeder of zijn conflict met het Nederlands Letterenfonds.
Zo had hij ooit 150 (!) songs van Sinatra in sonnetvorm bewerkt, en onder de titel Mijn manier doen uitgeven. Bij voornoemde laatste Europese tournee van Ol’ Blue Eyes in 1991 bood hij vanuit het publiek de zanger deze hommage aan. Die sloeg geen acht op wat hem in handen gedrukt werd, en gaf de verbouwereerde poëet het boek gesigneerd terug.