Degenen die het van alle kanten bedreigde sinterklaasfeest nog vieren, doen dat op 5 december, ofschoon de officiële sterfdatum van Sint-Nicolaas pas 6 december is.
Dat gaat terug op de middeleeuwse gewoonte kerkelijke hoogtijdagen te doen aanvangen op de daaraan voorafgaande avond. Uitzondering is Sint-Maarten, dat inderdaad op 11 november valt: vroeger kwamen de behoeftigen dan aan de poorten der rijken bedelen om de restjes van de daags tevoren aangerichte schranspartij.
Velen zullen het heerlijk avondje naar het komend weekend hebben verplaatst, wat ik eigenlijk maar niks vind; dikwijls staat de kerstboom dan reeds in huis, en iedereen weet dat de Sint alweer op weg is naar Spanje.
Bloedstollend
Een jaarlijks terugkerend verschijnsel is de verontwaardiging over het op de tv vertoonde Sinterklaasjournaal, dat veel te spannend zou zijn voor de tere kinderzieltjes. De zorgen daaromtrent worden veelal geuit door ouders, die er overigens geen been in zien hun o zo gevoelige kroost alleen te laten met een smartphone, die ze tegenwoordig krijgen vóór ze het alfabet beheersen, en waarop ze onbekommerd de bloedstollendste dingen kunnen bekijken. (Wie nog gelooft in de onschuld van kinderen, is zelf nooit jong geweest.)
Ook is er telkens wel iemand die in de media zijn beklag doet over het bedrog dat het geloof in de Sint aankleeft. Op zeker ogenblik komen de kleinen erachter dat de goedheiligman niet bestaat, en menigeen houdt daar een levenslang trauma aan over. Andere deskundigen halen er dan de religie bij, die eenzelfde funeste uitwerking zou hebben. Gelukkig hoor je die lui rond de kerstdagen niet meer.
Minst muzisch
Waar niemand zich over verbaast, is de eigenlijk zeer zonderlinge traditie van de sinterklaasgedichten. Uitgerekend in dit met afstand minst muzische land ter wereld worstelen talloze brave huisvaders één dag per jaar met lastige rijmwoorden als ‘denken’ en ‘schenken’. Toen men rond de eeuwwisseling de Nationale Gedichtendag instelde (de laatste donderdag van januari), wees ik er tevergeefs op dat die reeds bestond, op 5 december.
Zelf heb ik mij, nadat de poëzie mijn hoofdbezigheid was geworden, altijd verre gehouden van het schrijven van sinterklaasgedichten. Ik moet me geweld aandoen het vereiste kreupelrijm (‘jawel’ op ‘aanbel’, ‘Sint’ op ‘kerstkind’) en de niet correct lopende regels uit mijn pen te krijgen. Het is echter tegenover je naasten niet aardig rond de pakjesmand met volmaakte strofen voor de dag te komen.
De laatste keer dat ik me daaraan heb bezondigd, staat me nog helder voor de geest. Het was in 1970, het jaar dat paus Paulus VI tot ieders verbazing Nicolaas afvoerde van de lijst der erkende sinten, daarmee de verzoening met de orthodoxe kerk, waar dat ongeveer de belangrijkste heilige is, niet echt bespoedigend.
‘t Pausje
Ik schreef toen een vers op de wijze van Vondels ‘Constantijntje, ’t zaligh kijntje, / Cherubijntje van om hoogh’, waarvan het eerste couplet luidde: ‘Sinterklaasje, ’t heilig baasje, / goeiig dwaasje op zijn paard, / voelt door benden van legenden / zich zo langzaamaan bezwaard’, en het slot: ‘’t Pausje echter, pleitbeslechter, / kreeg te rechter tijd de geest, / en verklaarde dat op aarde / Klaas nooit heilig was geweest.’
Zoiets is paarlen voor de zwijnen, en bovendien slaat het de avond dood.