Veel literatoren beschikten vroeger niet over een automobiel of rijbewijs, had ik de indruk. Dat gold in elk geval voor mijzelf en vrijwel alle mij bekende schrijvers.
Op zeker ogenblik is Adriaan van Dis in arren moede rijlessen gaan nemen, omdat hij voortdurend werd lastiggevallen op stations en in het openbaar vervoer.
Er bestaat een aangename soort roem, waarbij je alleen herkend wordt door mensen die echt weten wie je bent, maar het tv-boekenprogramma Hier is…Adriaan van Dis had hem tot een ‘Bekende Nederlander’ gemaakt, en dat is geen benijdenswaardige positie.
Niet slechts dat allerlei lui een mening over je hebben, die ze je ongevraagd meedelen, maar je loopt ook het risico op agressie. In bepaalde kringen is het een sterker kroegverhaal een BN’er een dreun te hebben verkocht dan zijn handtekening verworven te hebben.
Snip en Snap
In de jaren 80 en 90 nam het verschijnsel van het ‘Literaire café’ stormachtig toe, en werd vooral van dichters verlangd in de verste uithoeken des koninkrijks uit eigen werk te komen voorlezen. Dat was voor de meesten een hoogst welkome bijverdienste, want van de verkoop van bundels alleen kon niemand rondkomen. In die dagen zaten de treinen vol met van rijbewijs verstoken muzenkind’ren.
Vaak traden mijn eveneens in Groningen wonende kunstbroeder Driek van Wissen en ik ergens tezamen op (Nico Scheepmaker noemde ons ‘de Snip en Snap van de poëzie’), waardoor wij veel uren in de ijzeren spoortrein deelden.
Dat is zonder meer de meest geriefelijke manier van reizen. Je kunt werken, lezen, keuvelen, cryptogrammen oplossen, noem maar op; alleen slapen wordt bijna onmogelijk gemaakt door de vormgeving van het meubilair: de hoofdsteuntjes geven geen steun en de stoeltjes zijn te krap. Wie niettemin toch door vermoeidheid overmand wordt, hangt er als een zoutzak bij, en heeft na het ontwaken overal spierpijn.
Wandelstok
Nu dit eerste ongerief benoemd is, dringen er zich meer op. De door te korte treinstellen veroorzaakte drukte, die maken dat je zelfs in de eerste klas soms moet staan (het meevoeren van een wandelstok blijkt dan dikwijls een voordeel, want er zijn nog veel gedienstige medemensen), en natuurlijk de steeds vaker voorkomende vertragingen. Wanneer ten gevolge daarvan de overstaptijd tot een minimum geslonken is, en het op snelheid aankomt, is de drager van diezelfde wandelstok weer in het nadeel.
Wat mij als verstokte eersteklasreiziger verwondert, is het vermoedelijk zeer Nederlandse verschijnsel van de commentaar leverende passant. Vrijwel iedereen die door mijn coupé naar de zijne loopt, zegt iets als: ,,Nee, hier zitten de rijke stinkerds; daar mogen wij niet bij’’, of ,,Het wordt tijd dat ze die flauwekul afschaffen.” Ik heb zoiets nooit in enig buitenland ervaren.
Voorts is treinreizen niet zonder gevaar voor de volksgezondheid. Onlangs zat ik, terugkerend van mijn verjaardagsviering in Den Haag, in een stapvoets rijdende trein waarvan de airconditioning niet goed spoorde, zodat het stervenskoud bleef, en ik een ernstige verkoudheid opliep, wat gezien mijn leeftijd een stuk zorgwekkender was dan een week daarvoor. Aangaande opgelopen vertraging kun je geld terugvragen (wat overigens lang niet altijd lukt), maar voor dit soort klachten betoont de NS zich niet ontvankelijk.