Het is vrijdag 19 april op de kop af 200 jaar geleden dat George Gordon, Lord Byron, in 1824, zijn laatste adem uitblies in de west-Griekse stad Mesolongi.
Hij was daarheen gereisd teneinde te sneuvelen in de Helleense vrijheidsstrijd tegen de Turkse overheersing, maar nog vóór hij kruit geroken had, bezweek hij aan moeraskoorts en derzelver toenmalige medische behandeling (geneeskunde is één van de weinige disciplines die met het voortschrijden der jaren aantoonbaar beter geworden zijn).
Zonderling genoeg heeft Byrons dood de Griekse zaak vermoedelijk meer goed gedaan dan zijn verrichtingen op het slagveld hadden kunnen doen. Hij verkeerde te dien tijde op het toppunt van zijn roem, en zijn heengaan maakte een verpletterende indruk in heel Europa. De toch al aanzienlijke steun aan de opstand nam hierna overweldigende proporties aan, wat ertoe leidde dat Griekenland zich in 1832 onafhankelijk verklaarde van het Ottomaanse rijk.
De eerste popster
Byron genoot een internationale bekendheid zoals daarvoor nog nooit een kunstenaar ten deel was gevallen. Hij is wel de eerste popster genoemd. Jonker Harold, de protagonist van Childe Harold’s Pilgrimage, het gedicht dat hem in één klap beroemd maakte, werd het prototype van de duistere ‘Byroniaanse held’, een trotse, wraakzuchtige melancholicus, die nergens ter wereld aarden kan, en achtervolgd wordt door een niet nader genoemd geheim. Het werd mode zoveel mogelijk daarop te lijken.
Zijn eigen korte leven droeg niet weinig bij aan de legendevorming. Na een mislukt huwelijk en een geruchtmakende incestueuze affaire met zijn halfzuster keerde hij Engeland voorgoed de rug toe, waarna hij een spoor van veroveringen trok door verscheidene landen op het continent; zowel vrouwen als mannen vielen als een blok voor de humeurige, beeldschone edelman met zijn horrelvoet.
Uiterst onderhoudende lectuur
Byrons poëzie doet in onze dagen ten dele overdreven en gezwollen aan; juist de dingen die hem zijn grootste faam bezorgden, vinden wij thans ongenietbaar. Daarentegen vormen de satiren die naar de mening van tijdgenoten afbreuk deden aan zijn statuur, The Vision of Judgement en het onovertroffen epos Don Juan, ook nu nog uiterst onderhoudende lectuur.
Niets dateert zo snel als humor: bijna alles wat men in vroegere perioden hilarisch achtte, brengt bij ons zelfs geen glimlach teweeg (soms maak je zo’n omslag mee: als jongeling vond ik, en ik niet alleen, Adriaan en Olivier van Leonard Huizinga onweerstaanbaar grappig, terwijl dat bij herlezing ontzettend flauw blijkt).
Autobiografie verbrand
Mij schieten een paar uitzonderingen te binnen: Heine en Dickens, en veel van Bomans, maar vooral Byron, in bijna elke strofe van het genoemde Don Juan, en eveneens in zijn brieven en dagboekfragmenten. Het is eeuwig zonde dat zijn uitgever uit angst voor een schandaal zijn postume autobiografie verbrand heeft. Gezien het vuurwerk in zijn correspondentie moet dat verrukkelijk leesvoer geweest zijn.
Een voorbeeld: in antwoord op de suggestie dat hij van kinderen hield, schrijft Byron: ‘Ik verafschuw hun aanblik dusdanig, dat ik altijd grote eerbied heb gekoesterd voor Herodes’ (u weet wel, die van de Bethlehemse kindermoord).
Hij werd maar 36 jaar. Bij de autopsie zagen zijn hersens en organen eruit of ze van een grijsaard waren, en bleek hij als man indrukwekkend zwaar geschapen.