De vrouw met de boodschappentas van de Action kijkt naar haar rechterhand. Ze strekt haar vingers. Maakt een vuist, strekt ze nog een keer.
,,Wilt u zitten mevrouw? Ik kan wel staan’’, had iemand tegen haar gezegd. Zo’n doortastende frisse jongedame met duidelijke stem die graag iets goeds deed voor haar medemens.
,,Nee hoor’’, had ze geantwoord. ,,Komt wel goed.’’
De bus is vol. Het sneeuwt in maart en de mensen hebben al veel te veel de lente in de bol om nog de moed op te brengen daar doorheen te fietsen.
Ook de jongelui.
Of misschien wel juist de jongelui.
De rit gaat van het Groninger Hoofdstation naar het noorden van Drenthe. Eerst kun je nog naar buiten kijken – gebogen lopende figuren, door sneeuw onleesbare verkeersborden, de balans die het wit in het landschap brengt – maar al snel zijn de ramen zo beslagen dat de blikken van de reizigers op elkaar zijn aangewezen.
,,Maar heeft u dan wel een plekje?’’ had de frisse jongedame nog aangedrongen.
,,Ja hoor.’’
Haar plek is staand. De hand in zo’n lus die boven de hoofden hangt, de Action-tas tussen de benen. Aan haar rechterzijde een iele scholiere met een grote zwarte koptelefoon. Links een ongeschoren man met een groen jack en een wandelrugtas.
Die hand houdt het niet goed vol. Ze kijkt er met lichte verbazing naar. Alsof het lichaamsdeel voor het eerst iets weigert. Alsof ze zich afvraagt of dit wel echt haar hand is.
Strekken, vuist maken. Strekken, vuist maken.
Ze bukt zich en haalt een bruinleren handtas uit het grote blauwwitte Action-geval. Daarin vindt ze een rode portemonnee waaruit ze – alvast voor het uitchecken – haar ov-chipkaart vist.
Je kunt maar beter voorbereid zijn als je liever niet wilt varen op de hulp van anderen.
De eerste die op de stopknop drukt, is een streng kijkende, professioneel geklede dame. Haar auto staat op de P+R, de vrouw met de weigerachtige hand is te voet. Ze daalt de trap af.
Onder het viaduct door waar de sneeuw is verworden tot plassen water. In een boogje loopt ze eromheen, rechtop, de Action-tas links.