Vijftig centimeter is diep genoeg, had de dierenarts gezegd over het te graven gat in de tuin. Dat viel met deze kurkdroge grond nog niet mee. Grote broer schreef ‘Huggy’ op een steen en kleine broer maakte een tekening die we aan de boom hingen.
In een plastic hoesje, voor als het ooit weer zou gaan regenen.
De cavia bleek precies in het doosje van een scheerapparaat te passen. Hij had een witte snuit met zwarte vlekken om zijn ogen en was vernoemd naar een blauwe, mensenetende knuffel met twee rijen scherpe tanden die Huggy Wuggy heette.
Grote broer was het niet eens geweest met de naam. Hij vond dat je zo’n schattig beestje op geen enkele manier moest associëren met een wezen uit een horrorgame, maar kleine broer hield stug vol. Hij had al zo vaak tevergeefs om een pluche Huggy Wuggy gevraagd, dat hij uiteindelijk zijn nieuwe cavia maar zo noemde.
Die had tenslotte ook tanden.
De naam was ons verdiende loon. We hadden kleine broer zonder supervisie losgelaten op YouTube-kids en zo had hij kennisgemaakt met het online monster. Wat de aantrekkingskracht was van een moordende knuffel wist hij zelf ook niet precies – ‘ik wil er gewoon steeds naar kijken’.
Ons verbod op de pluche versie kwam natuurlijk te laat. Het kwaad was al geschied. En alsof kleine broer aanvoelde dat die snoezige cavia ook bedoeld was om hem te laten zien dat er meer in het leven was dan een scherm, noemde hij hem zonder enige twijfel Huggy.
Waar niemand verder iets aan kon doen, was dat de cavia na twee weken stierf aan een infectie. Bij de dierenarts, vond kleine broer, was het veel enger dan in welke horrorgame dan ook. Die hol klinkende gang, die veel te grote onderzoekstafel van koud plastic, die thermometer van de dierenarts.
Als de nieuwe cavia straks een meisje is noemt hij haar Kissy, naar de zus van Huggy Wuggy. En weet je wat gek is, vertelde hij, Kissy Missy is juist héél lief.